200909727/1/H1.
Datum uitspraak: 28 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 november 2009 in zaak nr. 09/470 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal.
Bij besluit van 23 januari 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor een hekwerk, plaatselijk bekend [locatie], te [plaats], kadastraal bekend [gemeente], sectie […], nummer […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 april 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 november 2009, verzonden op 5 november 2009, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 april 2009 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw dient te besluiten op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 22 december 2009 heeft college opnieuw het door [appellant] tegen het besluit van 23 januari 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 2 februari 2010, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep doorgezonden naar de Raad van State.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2010, waar het college, vertegenwoordigd door S.M.H. Kerckhoffs, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. De bouwvergunning ziet op een reeds gerealiseerd hekwerk van 120 cm hoog en ongeveer 80 m lang ter afscheiding van een deel van het perceel waar zich het bedrijf en de woning van [vergunninghouder] bevinden. [appellant] voert mede een vennootschap onder firma op het naastgelegen perceel.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet voldoet aan artikel 3, lid C, onder 3 en 6, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Onstwedde".
2.2.1. Het perceel is gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan "Onstwedde, Alteveer en Mussel", dat bij besluit van 12 december 2006 door het college van gedeputeerde staten van Groningen is goedgekeurd. Bij uitspraak van 26 maart 2008 in zaak nr.
200700399/1heeft de Afdeling dat besluit vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Detailhandelsdoeleinden 2" dat ziet op de uitbreiding van de meubeltoonzaal aan de [locatie] te [plaats]. Op dat deel van het perceel is derhalve het bestemmingsplan "Onstwedde" van toepassing gebleven. Volgens dit bestemmingsplan rust op dat deel van het perceel blijkens de plankaart (Stk-3) de bestemming "Woondoeleinden (bestaand)" met de nadere aanduiding "lage, individuele bebouwing" en blijkens de daarbij behorende kaartbijlage (Stk-4) tevens de nadere aanduiding "groene ruimte met beplantingselementen".
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Onstwedde" wordt in deze voorschriften onder "de kaart" verstaan: de kaart die deel uitmaakt van het plan en als zodanig is gewaarmerkt (tek. no. Stk-3), alsmede één kaartbijlage (Stk-4).
Ingevolge artikel 3, beschrijving in hoofdlijnen, lid C, wordt ter handhaving, versterking dan wel herstel van de ruimtelijke en functionele karakteristiek van het plangebied, zoals die in lid B is beschreven ten aanzien van:
3. de groene ruimte en in het algemeen ten aanzien van de in het plangebied aanwezige plantsoenen en beplantingselementen gestreefd naar handhaving en optimalisering van de structurerende betekenis van deze gebieden en in geval van verwijdering van beplantingselementen gestreefd naar het aanbrengen van vervangende beplanting ter plaatse dan wel op zodanige plaats dat de beplantingskarakteristiek gehandhaafd blijft. Voor zover de gronden daarnaast archeologisch waardevol zijn, dient ernaar gestreefd te worden om deze archeologische waarden te handhaven.
6. het agrarische karakter van het plangebied gestreefd naar handhaving van de agrarische bedrijven alsmede naar handhaving van de openheid van deze gebieden en de versterking van de lijnvormige beplantingselementen. Indien een verzoek wordt ingediend om een gebouw te bouwen dan wel van functie te veranderen op een perceel gelegen binnen een straal van 250 m ten opzichte van een agrarisch bedrijf, dan zal bij de afweging betrokken worden of deze nieuwbouw geen onevenredige beperking oplevert voor de agrarische bedrijfsvoering.
Ingevolge artikel 5, lid A, zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Woondoeleinden (bestaand)" bestemd voor de volgende doeleinden: wonen, detailhandel, kantoren, bedrijfsactiviteiten, bijzondere doeleinden, agrarische (bedrijfs)doeleinden, verkeer en parkeren, groenvoorzieningen, doeleinden van openbaar nut.
Ingevolge artikel 5, lid B, onder 1, wordt in dit artikellid in aanvulling op artikel 3 in hoofdlijnen beschreven op welke wijze met het plan, de doeleinden die ingevolge artikel 5, lid A, aan de daar bedoelde gronden zijn toegekend, worden nagestreefd.
Ingevolge artikel 5, lid C, onder 1, sub b, zijn op de in artikel 5, lid A, genoemde gronden uitsluitend toegestaan: bouwwerken, werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden ten behoeve van de in artikel 5, lid A, genoemde doeleinden, welke in overeenstemming zijn met het bepaalde in artikel 3 en artikel 5, lid B.
2.2.2. In artikel 3, lid B, wordt de karakteristiek van het plangebied beschreven door zeven ruimtelijke en functionele kenmerken, te weten: het economische centrum van het dorp, het historische centrum van het dorp, de groene ruimten, de bestaande woongebieden, de bijzondere bebouwing, het agrarisch karakter van het plangebied en de verkeerstructuur. In de toelichting bij het bestemmingsplan "Onstwedde" is op p. 18 vermeld dat deze indeling niet parallel loopt met de bestemmingen en dat de elementen in lid B nader zijn uitgewerkt in lid C. In de toelichting is voorts op p. 26 vermeld dat de structurerende groenelementen en de grote open agrarisch in gebruik zijnde gronden binnen het plangebied zijn bestemd tot "Dorpsgroen". Tevens wordt er in de toelichting op geattendeerd dat de regeling alleen betrekking heeft op de groenstroken die op de plankaart de bestemming "Dorpsgroen" hebben gekregen, dat op de kaartbijlage ook nog kleinere groenelementen voorkomen die bij andere bestemmingen zijn ondergebracht en dat binnen de bestemming "Dorpsgroen" uitsluitend andere bouwwerken zijn toegestaan.
De aldus in de toelichting geschetste structuur van het bestemmingsplan "Onstwedde" in aanmerking genomen, is hetgeen is bepaald in artikel 3, lid C, onder 3, van de planvoorschriften slechts van toepassing is op gronden met de bestemming "Dorpsgroen", zodat het bouwplan daaraan niet hoefde te worden getoetst. Gelet op de op het perceel geldende bestemming en nadere aanduidingen is artikel 3, lid C, onder 6, evenmin op het bouwplan van toepassing. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het bouwplan niet aan artikel 3 van de planvoorschriften hoefde te worden getoetst. De Afdeling neemt daarbij voorts in aanmerking dat de in deze bepaling neergelegde beschrijving in hoofdlijnen onvoldoende concreet is om als rechtstreekse toetsingsnorm voor het bouwplan te dienen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met artikel 2.5.6 van de bouwverordening van de gemeente Stadskanaal (hierna: de bouwverordening), omdat het bouwplan in strijd met die bepaling de voorgevelrooilijn overschrijdt.
2.3.1. Ingevolge artikel 2.5.6 van de bouwverordening is, onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7, het verboden een bouwvergunningplichtig bouwwerk te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
2.3.2. Het betoog faalt, reeds omdat, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, het hekwerk is geplaatst aan de achterzijde van het perceel en derhalve de voorgevelrooilijn niet overschrijdt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Bij besluit van 22 december 2009 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van [appellant] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant], gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.6. [appellant] betoogt terecht dat het college, na de vernietiging van het besluit van 16 april 2009 door de rechtbank vanwege toetsing van het bouwplan aan de verkeerde planvoorschriften, in het besluit van 22 december 2009 niet heeft gemotiveerd dat en waarom bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Onstwedde". Het besluit is aldus niet genomen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen en komt reeds daarom voor vernietiging in aanmerking.
2.7. [appellant] kan, gelet op hetgeen onder 2.2.2 is overwogen niet worden gevolgd in zijn betoog dat het bouwplan in strijd is met artikel 3 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Onstwedde".
2.8. Het betoog van [appellant] dat het bouwplan in strijd is met de bouwverordening faalt eveneens, gelet op hetgeen hiervoor 2.3.2 is overwogen.
2.9. Ten slotte betoogt [appellant] dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, zoals nader gedefinieerd in de welstandsnota Stadskanaal van 2007 (hierna: de welstandsnota). Hij voert hiertoe aan dat het hekwerk wat detaillering en materiaalgebruik betreft niet is afgestemd op de historische omgeving en door de contrasterende kleur daarmee niet in harmonie is.
2.9.1. In de welstandsnota is als gebiedsgericht welstandscriterium ten aanzien van detaillering en materiaalgebruik vermeld: "Een evenwichtige kleurencombinatie dient te worden gehanteerd. Het totaalbeeld moet in harmonie zijn met de omgeving en mag niet worden gedomineerd door felle of contrasterende kleuren. Overwegend gedekte tinten gelden als uitgangspunt."
2.10. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het heeft dit standpunt gebaseerd op het positieve stempeladvies van de welstandscommissie van 22 januari 2008 en op de aanvulling daarop van 3 december 2009. In deze aanvulling heeft de welstandscommissie haar eerdere advies nader onderbouwd met de vermelding dat het hekwerk door de bescheiden hoogte en minimale detaillering vooral een transparante indruk geeft en maximaal zicht geeft op de struiken erachter op het erf. In die zin past de constructie volgens de welstandscommissie op zich wel bij het natuurlijk ogende weggetje in de kom van Onstwedde en zijn er langs de weg veel soorten afrastering die soms meer, soms minder, transparant en groen ogen. De commissie concludeert in de aanvulling dat in het geheel van deze zone het betreffende, grijze, rondmetalen hek niet opvallend of storend oogt in het totaalbeeld.
Gelet op deze motivering zowel als op de omstandigheid dat [appellant] heeft volstaan met het enkele betoog dat die motivering onjuist is, is in diens betoog geen grond te vinden voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het betoog van [appellant] dat het bouwplan daaraan niet voldoet, omdat het in strijd is met hetgeen in de welstandsnota is bepaald omtrent de maximaal toegestane hoogte bij plaatsing vóór de voorgevelrooilijn, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat - zoals hiervoor onder 2.3.2 is overwogen - het hekwerk niet vóór de voorgevelrooilijn is gelegen.
2.11. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.6 is overwogen, is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 22 december 2009 van het college gegrond. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college in het verweerschrift van 25 februari 2010 zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan dient te worden getoetst aan artikel 5 van de planvoorschriften en voorts evenzeer terecht heeft vastgesteld dat het bouwplan, dat ten dienste staat van de op van het perceel gelegen woning en meubeltoonzaal, daarmee in overeenstemming is.
2.12. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het door [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal van 22 december 2009, kenmerk 26.099, ingestelde beroep gegrond;
III. vernietigt dat besluit;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010