ECLI:NL:RVS:2010:BN2267
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins de Vin
- T.M.A. Claessens
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Vrijheidsontnemende maatregel en voortvarend handelen bij vreemdelingenrecht
In deze zaak gaat het om de vrijheidsontnemende maatregel die is opgelegd aan een vreemdeling op basis van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De Raad van State heeft op 19 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 8 oktober 2009 de vrijheidsontneming had opgeheven en schadevergoeding had toegekend aan de vreemdeling. De minister van Justitie, als appellant, betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij niet met de vereiste voortvarendheid had gehandeld bij de uitvoering van de vrijheidsontnemende maatregel.
De Raad van State oordeelde dat het doel van de vrijheidsontnemende maatregel is om te voorkomen dat de vreemdeling zich toegang verschaft tot Nederland en het Schengen-gebied. De minister is niet verplicht om onmiddellijk handelingen te verrichten na de toepassing van artikel 6 van de Vw 2000, maar moet wel voortvarend handelen wanneer hij handelingen verricht om het vertrek van de vreemdeling te faciliteren. In dit geval heeft de minister voldoende voortvarendheid betracht, ondanks dat de overdracht van het dossier aan Bureau Dublin negen dagen heeft geduurd.
De Raad van State verklaarde het hoger beroep van de minister gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen grond was voor schadevergoeding en dat de minister bevoegd was om hoger beroep in te stellen, aangezien de vrijheidsontnemende maatregel in het kader van grensbewaking werd toegepast. De uitspraak benadrukt het belang van voortvarend handelen in het vreemdelingenrecht, vooral in situaties waarin de vrijheidsontneming van vreemdelingen aan de orde is.