200909638/1/H1.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Cranendonck,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 november 2009 in zaak nr. 08/1992 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck.
Op 6 december 2007 zijn namens het college de bouwwerkzaamheden op het perceel […] te [plaats] (hierna: het perceel) stilgelegd. Het besluit tot stillegging van de bouwwerkzaamheden is op 10 december 2007 op schrift gesteld. Bij dat besluit is [appellant] tevens onder oplegging van een preventieve last onder dwangsom gelast de bouwactiviteiten op het perceel gestaakt te houden. De hoogte van de dwangsom is € 45.000,- ineens.
Bij besluit van 29 april 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 10 december 2008 (lees: 2007) in stand gelaten.
Bij uitspraak van 3 november 2009, verzonden op 6 november 2009, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 januari 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2010, waar uitsluitend het college, vertegenwoordigd door mr. C.A.M. Evers, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan is aan zijn betoog dat het besluit van 29 april 2008 niet is ondertekend, slaagt deze grond niet, nu uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank van 23 september 2009 blijkt dat hij deze beroepsgrond heeft ingetrokken.
2.2. Bij besluit van 26 juli 2005 heeft het college aan [appellant] bouwvergunning tweede fase verleend voor het bouwen van een varkensstal op het perceel. In de bouwvergunning is als voorwaarde opgenomen dat de constructietekeningen en -berekeningen drie weken voor aanvang van de bouwwerkzaamheden ter goedkeuring worden overgelegd en met de betreffende werkzaamheden niet mag worden begonnen, voordat de tekeningen en berekeningen door de gemeente zijn goedgekeurd.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was handhavend op te treden. Hij voert aan dat de rechtbank voorbijgegaan is aan de omstandigheid dat het college hem er niet van op de hoogte heeft gebracht dat de door hem naar aanleiding van de controle van 6 december 2007 aangeleverde constructietekeningen en -berekeningen niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Voorts betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld de overgelegde stukken aan te vullen.
2.3.1. Dit betoog faalt. In de bouwvergunning van 26 juli 2005 is als voorwaarde opgenomen dat de constructietekeningen en -berekeningen drie weken voor aanvang van de bouwwerkzaamheden ter goedkeuring worden overgelegd en met de betreffende werkzaamheden niet mag worden begonnen, voordat de tekeningen en berekeningen door de gemeente zijn goedgekeurd. Nu vast staat dat [appellant] niet drie weken voor aanvang van de bouwwerkzaamheden de tekeningen en berekeningen heeft overgelegd en zonder goedkeuring van de tekeningen en berekeningen met de bouwwerkzaamheden is aangevangen, staat vast dat [appellant] heeft gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan is aan zijn betoog dat het college in het besluit op bezwaar van 29 april 2008 niet is ingegaan op zijn bezwaar, voor zover dat zag op de hoogte van de dwangsom. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank bij de beoordeling van de hoogte van de dwangsom ten onrechte betekenis heeft toegekend aan de opgegeven bouwkosten.
2.4.1. [appellant] heeft terecht aangevoerd dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de beroepsgrond dat het college in het besluit op bezwaar niet is ingegaan op de hoogte van de dwangsom. Het betoog leidt echter niet tot het beoogde doel. Een dwangsom mag zo hoog zijn als nodig is om te verzekeren dat de last wordt nagekomen en verbeurte ervan wordt voorkomen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom in redelijkheid de door [appellant] geraamde bouwkosten heeft kunnen betrekken en heeft derhalve terecht overwogen dat de dwangsom in redelijke verhouding staat tot de omvang van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010