200903613/1/R3.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Wymbritseradiel,
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 31 maart 2009 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Wymbritseradiel bij besluit van 2 december 2008 vastgestelde bestemmingsplan "De Welle, herziening ex artikel 30 WRO".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2009, beroep ingesteld.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2010, waar A. [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.J. Poelman, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp, is verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door J. Wijnia en F. Wiersma, beiden werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Ingevolge artikel 40 van de Wet geluidhinder wordt, indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
2.3. Het plan behelst onder meer de vaststelling van een zone rond een industrieterrein in de zin van artikel 40 van de Wet geluidhinder. De zone is ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan gewijzigd, in die zin dat deze op de achtergevel van onder meer de woning van [appellant] op het adres [locatie] is vastgesteld. Verder is het bouwvlak van het perceel van [appellant] ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan teruggebracht met ongeveer zes meter, tot aan de achtergevel van de woning van [appellant]. Een gedeelte dat in het voorheen geldende plan in het bouwvlak was opgenomen, ligt thans binnen de zone en is aangeduid als "te bebouwen erven".
Ingevolge artikel 6, zesde lid, aanhef en vierde gedachtenstreepje, van de planvoorschriften, is, samengevat weergegeven, het verboden om aan- en bijgebouwen binnen de op de plankaart aangegeven "geluidzone industrielawaai" als woon- en slaapvertrekken te gebruiken.
Ingevolge artikel 6, zevende lid, onder c, van de planvoorschriften, kan het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het zesde lid ten behoeve van het gebruik van aanbouwen en bijgebouwen binnen de op de plankaart aangegeven "geluidzone industrielawaai" als woon- en slaapvertrekken, mits uit een akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de gevel niet meer bedraagt dan 50 dB(A) dan wel door het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld.
2.4. [appellant] voert aan dat hij onevenredig wordt benadeeld door het verleggen van de grens van de zone. Nu de grens op de gevel van zijn woning is vastgelegd, zal hij meer geluidhinder vanwege het industrieterrein ondervinden. Hij wijst erop dat geen noodzaak bestaat om de grens op dit punt te verleggen naar de achtergevel van zijn woning. Hij stelt in dit verband dat uit het akoestisch onderzoek van de raad blijkt dat op ruime afstand van de achtergevel van zijn woning een geluidsbelasting van 50 B(A) is berekend.
2.5. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de in het akoestisch rapport berekende 50 dB(A)-contour is gebruikt als basis voor een voorstel van de nieuwe geluidszone. Daar waar een geluidsbelasting van 50 dB(A) vanwege het industrieterrein is berekend in de nabijheid van woningen, is de grens van de zone op de gevel vastgelegd. In dat geval behoeft bij metingen naar de naleving van de geluidsgrenswaarde van 50 dB(A) op de grens van de zone geen rekening te worden gehouden met gevelreflectie. Het college betoogt in dit kader dat het in het algemeen aanvaardbaar wordt geacht om geen rekening te houden met de gevelreflectie.
2.6. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de berekende 50 dB(A)-contour ter hoogte van de Vosselaene op ongeveer 50 meter ligt vanaf het voormalige bouwblok op het perceel van [appellant]. Met het standpunt dat de grens van de zone op de achtergevel van de woning van [appellant] is gelegd opdat bij metingen naar de naleving van de geluidsgrenswaarde van 50 dB(A) op de grens van de zone geen rekening behoeft te worden gehouden met gevelreflectie, wat daar ook van zij, heeft de raad niet onderkend dat daarmee meer geluidsruimte is geboden aan de desbetreffende inrichtingen op het industrieterrein dan onder de voorheen geldende zone en dan welke volgens het akoestisch onderzoek aansluit bij de heersende geluidsbelasting vanwege het industrieterrein. Dat op basis van het plan een vrijstelling kan worden verleend om de aanbouw binnen de geluidszone als woon- of slaapvertrek te gebruiken, maakt dit niet anders.
In zoverre is het plan vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid in de zin van artikel 3:2 van de Awb. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de aanduiding "geluidszone industrielawaai" en het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" betreffende het perceel van [appellant]. Voorts ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb goedkeuring te onthouden aan deze planonderdelen, de raad op te dragen binnen drie maanden na verzending van deze uitspraak een nieuwe zone in de zin van artikel 40 van de Wet geluidhinder vast te stellen en bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de bij het plan vastgestelde geluidszone geldt tot de inwerkingtreding van het nieuw vast te stellen plan.
2.7. Gelet op het voorgaande behoeven de overige gronden geen bespreking meer.
2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 31 maart 2009, kenmerk 00818196, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de aanduiding "geluidszone industrielawaai" en het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" betreffende het perceel [locatie];
III. onthoudt goedkeuring aan het onder II. genoemde plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het onder II. genoemde besluit;
V. draagt de raad van de gemeente Wymbrietseradiel op om binnen negen maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit tot de vaststelling van het bestemmingsplan voor de aanduiding en het plandeel genoemd onder II. te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
VI. treft de voorlopige voorziening dat de bij het plan vastgestelde geluidszone geldt tot de inwerkingtreding van het nieuw vast te stellen plan;
VII. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Fryslân aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010