ECLI:NL:RVS:2010:BN1900

Raad van State

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000642/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • M.J.M. Mathot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kern Haghorst en de juridische geschillen rondom de bestemmingen en bouwmogelijkheden

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Kern Haghorst" dat op 22 oktober 2009 door de raad van de gemeente Hilvarenbeek is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben de appellanten, die een horecabedrijf exploiteren op het betrokken perceel, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten zijn van mening dat het bestemmingsplan niet voldoende ruimte biedt voor hun bouwplannen, waaronder de bouw van een garage met carport en een fietsbrug naar het achterliggende fietspad. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de door de appellanten gewenste aanpassingen niet passen binnen de bestaande bestemmingen en dat deze als nieuwe ontwikkelingen moeten worden aangemerkt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 juni 2010 behandeld. De appellanten hebben hun standpunten toegelicht, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door een ambtenaar van de gemeente. De Afdeling heeft overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitbreiding van het bouwvlak voor de garage met carport een ingrijpende wijziging zou zijn, die niet wenselijk is vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Ook het verzoek om detailhandelsactiviteiten toe te staan op het perceel werd afgewezen, omdat dit als een nieuwe ontwikkeling werd beschouwd.

De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de raad onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de bouw van een fietsbrug niet in het bestemmingsplan kon worden opgenomen. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit op dit punt in strijd was met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van de raad vernietigd voor wat betreft de aanduiding "bedrijfswoning (bw)" en de mogelijkheid voor de fietsbrug. De overige onderdelen van het beroep zijn ongegrond verklaard. De raad is veroordeeld in de proceskosten van de appellanten.

Uitspraak

201000642/1/R3.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], gevestigd, onderscheidenlijk wonend, te [woonplaats] gemeente Hilvarenbeek,
en
de raad van de gemeente Hilvarenbeek,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Haghorst" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2010, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [vennoten], en de raad, vertegenwoordigd door J.J.M. Lubbers-Kluijtmans, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Blijkens de toelichting is het bestemmingsplan "Kern Haghorst" een actualisering van de voorheen voor de gehele bebouwde kom geldende bestemmingsplannen. De raad heeft beoogd een in hoofdzaak consoliderend plan vast te stellen, hetgeen blijkens de toelichting inhoudt dat de bestaande planologische situatie, zoals die bij het opstellen van het bestemmingsplan bekend was, erin is vastgelegd. Onnodige starheid van het plan moet echter worden voorkomen en kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen en veranderingen binnen de bestaande functie zijn in meer of mindere mate wel mogelijk, aldus de toelichting.
2.2. Het beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Horeca" en de aanduiding "bedrijfswoning (bw)" dat betrekking heeft op het perceel aan de [locatie] (hierna: het perceel), waarop [appellante] een [horecabedrijf], exploiteert en waarop zich een bedrijfswoning bevindt.
2.3. [appellanten] voeren aan dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om een garage met carport naast de bestaande bebouwing, dus buiten het bouwvlak, op te richten. Voor het oprichten daarvan hebben zij reeds tweemaal een bouwaanvraag ingediend.
Voorts voorziet het plan ten onrechte niet in de mogelijkheid een fietsbruggetje naar het achter het perceel lopende fietspad langs het Wilhelminakanaal te realiseren en laat het plan ten onrechte geen detailhandelsactiviteiten toe op het perceel. De raad stelt zich volgens [appellanten] ten onrechte op het standpunt dat het hier gaat om nieuwe ontwikkelingen. Zij achten het voorts onredelijk dat de raad zich op het standpunt stelt dat hun wensen in een afzonderlijk traject beoordeeld dienen te worden.
2.3.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat mogelijk maken van de door [appellanten] gewenste garage met carport vergroting van het bouwvlak tot tegen de westelijke perceelgrens zou meebrengen, omdat het bouwplan vanwege de door [appellanten] beoogde afmetingen van de garage met carport niet voldoet aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen. De raad acht vergroting van het bouwvlak echter geen kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling maar een ingrijpende wijziging, omdat daardoor tevens uitbreiding van het horecabedrijf tot tegen de perceelgrens mogelijk zou worden. De raad acht dat ongewenst omdat op het aangrenzende perceel de bestemming "Wonen" rust.
2.3.2. Dit standpunt van de raad, waaraan ten grondslag ligt dat uitbreiding van het horecabedrijf tot aan de perceelgrens overlast voor de bewoners van het aangrenzende perceel kan meebrengen, acht de Afdeling niet onredelijk. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het planologisch mogelijk maken van de garage met carport niet wenselijk is uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Dit brengt mee dat het betoog van [appellanten] dat de bouw van de garage en carport niet kan worden aangemerkt als nieuwe ontwikkeling omdat zij reeds voor de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan een aanvraag om een bouwvergunning hebben ingediend, geen bespreking behoeft.
2.3.3. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen zonder aan het perceel tevens de bestemming "Detailhandel" toe te kennen. Omdat detailhandelsactiviteiten op grond van het vorige bestemmingsplan op het perceel niet waren toegestaan heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat het toekennen van de bestemming "Detailhandel" aan het perceel een nieuwe ontwikkeling zou zijn die niet kan worden aangemerkt als een verandering binnen de bestaande functie. Dat de vorige eigenaar van het perceel in een deel van de bestaande bebouwing al sinds november 2007 een cafetaria annex cateringbedrijf exploiteert, vormt geen grond voor een ander oordeel, nu deze activiteit, gelet op de definities van "detailhandel" en "horecabedrijf" in het vorige en het huidige bestemmingsplan, niet valt aan te merken als detailhandel maar als het uitoefenen van horeca-activiteiten. Ook de omstandigheid dat [appellanten] al sinds begin 2008 detailhandelsactiviteiten op het perceel verrichten en die activiteiten vermeld zouden staan in de exploitatievergunning, vormt geen grond voor een ander oordeel. Immers - daargelaten dat [appellanten] niet een exploitatievergunning maar slechts een aanvraag daarvoor hebben overgelegd waarin staat dat zij van plan zijn om op het perceel detailhandelsactiviteiten te gaan ontplooien - voor wat planologisch toelaatbaar is, is niet de exploitatievergunning maar het bestemmingsplan bepalend.
2.3.4. Niet in geschil is dat het meer dan twintig jaar geleden is dat zich over de sloot achter het perceel van [appellanten] een fietsbrug bevond en dat voor de bouw van een nieuwe fietsbrug nog geen vergunning is aangevraagd. Derhalve heeft de raad het mogelijk maken van de bouw van een fietsbrug kunnen aanmerken als een nieuwe ontwikkeling. Ter zitting heeft de raad toegelicht hij wel wil meewerken aan het realiseren van een fietsbrug, maar dat hij opname van dit plan in het bestemmingsplan te ingrijpend acht omdat het opname van een aanlegvergunningenstelsel in het plan zou vergen. Echter, blijkens de plankaart rust op het gedeelte van het perceel waar [appellanten] de fietsbrug willen realiseren de dubbelbestemming "Leiding - Brandstof". Ingevolge deze bestemming is voor het uitvoeren van werken op 5 meter aan weerszijden van de leiding een aanlegvergunning vereist. Gelet daarop heeft de raad zijn standpunt dat het opnemen van de fietsbrug in het bestemmingsplan moet worden aangemerkt als ingrijpende wijziging onvoldoende gemotiveerd.
2.4. [appellanten] hebben voorts bezwaar tegen artikel 7.2, aanhef en onder c, van de planregels. Ze voeren aan dat daarin ten onrechte is voorgeschreven dat aan-, uit- en bijgebouwen op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevel dienen te blijven. Deze regel was in het vorige bestemmingsplan niet opgenomen en [appellanten] hebben al in hun eerste bouwaanvraag aangegeven links van de horecagelegenheid een nieuwe entree aansluitend aan de voorgevel te willen realiseren. Zij achten de planregel dan ook onevenredig en onredelijk. Bovendien staat de regel eraan in de weg dat het bouwvlak op het perceel voor 100% bebouwd kan worden.
2.4.1. De raad betoogt dat de afstand van 3 m noodzakelijk is om een stedenbouwkundig verantwoord straatbeeld te behouden, waarbij een duidelijk onderscheid zichtbaar is tussen hoofd- en bijgebouwen.
2.4.2. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
Ingevolge artikel 7.2, aanhef en onder c, van de planregels mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen op voor "Horeca" aangewezen gronden uitsluitend op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van hoofdgebouwen worden gebouwd.
Ingevolge artikel 11.2, aanhef en onder f, van de planregels mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen op voor "Wonen" aangewezen gronden uitsluitend op een afstand van ten minste 3 m achter de (voor)gevellijn van hoofdgebouwen worden gebouwd.
Het perceel is gelegen tussen en tegenover percelen waar ingevolge het plan een woonbestemming op rust. Nu voor deze percelen geldt dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen uitsluitend op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel(lijn) mogen worden gebouwd, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat om hoofd- en bijgebouwen duidelijk zichtbaar van elkaar te onderscheiden een zelfde afstandsvereiste dient te gelden op het perceel. Het enkele feit dat aan de voorkant van de horecagelegenheid een - vergunde - veranda is gebouwd maakt dat niet anders. Immers, aannemelijk is dat de veranda visueel te onderscheiden is van het hoofdgebouw zodat daardoor geen zodanige afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt dat een duidelijk onderscheid zichtbaar moet zijn tussen hoofd- en bijgebouwen dat artikel 7.2, aanhef en onder c, van de planregels onredelijk moet worden geacht. Daarbij neemt de Afdeling tevens in aanmerking dat het straatbeeld niet alleen wordt bepaald door de bebouwing op het perceel, maar mede door de bebouwing op de omliggende percelen, waarop artikel 11.2, aanhef en onder f, van de planregels van toepassing is. Ook de omstandigheid dat de planregel, indien een aan- of uitbouw of bijgebouw wordt opgericht, meebrengt dat het bouwvlak niet voor 100% kan worden bebouwd, leidt niet tot een ander oordeel. De planregel staat er immers niet aan in de weg dat 100% van het bouwvlak kan worden bebouwd door middel van een hoofdgebouw.
2.5. [appellanten] voeren ten slotte aan dat de bedrijfswoning niet op de juiste plaats in het bouwvlak is getekend omdat de woning feitelijk niet aan de voorkant maar aan de achterkant van het bouwvlak is gesitueerd.
2.5.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet hoeft te worden aangepast omdat het betrekking heeft op de kadastrale ondergrond die slechts ter oriëntatie is gebruikt en geen juridische status heeft.
2.5.2. Ingevolge artikel 7.1.5 van de planregels, voor zover hier van belang, zijn (bedrijfs)woningen op voor "Horeca" aangewezen gronden uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning".
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de huidige bedrijfswoning zich op de noordelijke helft van het in het bestemmingsplan als bouwvlak aangemerkte gedeelte van het perceel bevindt. Op de plankaart is echter een vlak met de functieaanduiding "bedrijfswoning" ingetekend op de zuidelijke helft van het bouwvlak. Gelet op de consoliderende aard van het plan is het bestreden besluit op dit punt genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.6. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft de aanduiding "bedrijfswoning (bw)" ter plaatse van het perceel Ontginningsweg 1A is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Voorts is het bestreden besluit wat betreft het niet opnemen van de mogelijkheid een fietsbrug te realiseren op het perceel onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is in zoverre gegrond en het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor het overige strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.7. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hilvarenbeek van 22 oktober 2009 wat betreft het plandeel met de bestemming "Horeca" ter plaatse van het perceel Ontginningsweg 1A;
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Hilvarenbeek tot vergoeding van de bij [appellante] en haar [vennoten] opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 58,69 (zegge: achtenvijftig euro en negenenzestig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat de raad van de gemeente Hilvarenbeek aan [appellante] en haar [vennoten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Mathot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010
413.