200910282/1/H3.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Montfoort (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 november 2009 in zaak nr. 08/2143 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Montfoort.
Bij besluit van 26 februari 2008 heeft het college een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden afgewezen.
Bij besluit van 8 juli 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 november 2009, verzonden op 25 november 2009, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren, en het college, vertegenwoordigd door A. den Braven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wegenwet, is deze wet uitsluitend van toepassing op openbare wegen.
Ingevolge het tweede lid worden onder wegen in deze wet mede verstaan:
I. voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik;
Ingevolge artikel 4, eerste lid, is een weg openbaar:
I. wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest;
II. wanneer hij, na het tijdstip van tien jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende die tijd is onderhouden door het Rijk, een provincie, een gemeente of een waterschap;
III. wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbare weg heeft gegeven.
Ingevolge het tweede lid lijdt het onder I en II bepaalde uitzondering wanneer, lopende de termijn van dertig of van tien jaren, gedurende een tijdvak van ten minste een jaar duidelijk ter plaatse is kenbaar gemaakt dat de weg slechts ter bede voor een ieder toegankelijk is.
Ingevolge het derde lid kan dit kenbaar maken geschieden door het stellen van opschriften als: eigen weg, particuliere weg, private weg en soortgelijke, of door andere kentekenen.
Ingevolge artikel 7 heeft een weg opgehouden openbaar te zijn:
I. wanneer hij gedurende dertig achtereenvolgende jaren niet voor een ieder toegankelijk is geweest;
II. wanneer hij door het bevoegd gezag aan het openbaar verkeer is onttrokken.
Ingevolge artikel 49 wordt een weg, welke op de legger voorkomt, aangemerkt als te zijn openbaar onder geen andere dan de uit de legger blijkende beperkingen in het gebruik, tenzij bewezen mocht worden dat na de vaststelling van de legger of na de wijziging, waarbij de weg op de legger is gebracht, de weg heeft opgehouden openbaar te zijn.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 2.1.5.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Montfoort 2005 is het verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
2.2. Het college heeft aan de in bezwaar gehandhaafde weigering om handhavend op te treden tegen een hek dat is geplaatst op het weggedeelte ter hoogte van de percelen [locaties] ten grondslag gelegd dat voor handhavend optreden geen grond bestaat, omdat het betrokken weggedeelte heeft opgehouden openbaar te zijn.
2.3. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het college zijn verzoek om handhaving terecht heeft afgewezen. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college er niet in is geslaagd te bewijzen dat voormeld weggedeelte heeft opgehouden openbaar te zijn.
2.3.1. Vaststaat dat het betrokken weggedeelte op de wegenlegger van 1964 voorkomt. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, volgt uit artikel 49 van de Wegenwet, gelezen in samenhang met artikel 7, onder I, van die wet, dat dit weggedeelte daarom als openbaar wordt aangemerkt, tenzij wordt bewezen dat dit gedurende dertig achtereenvolgende jaren niet voor eenieder toegankelijk is geweest.
Gesteld noch gebleken is dat het weggedeelte gedurende een dergelijke periode door feitelijke belemmeringen voor het publiek gesloten is geweest dan wel dat door middel van borden of anderszins de toegang hiertoe is ontzegd. Dat in 1996 en opnieuw in 1998 een hek op dit weggedeelte is geplaatst, maakt het vorenstaande niet anders, reeds omdat, naar [appellant] onbestreden heeft gesteld, beide keren het hek na handhavend opgetreden door het college is verwijderd. De omstandigheid dat sinds de aanleg van de sloot achter het industrieterrein de Doeldijk ter hoogte van dat terrein doodloopt en dit deel van de weg sindsdien niet door een groot publiek wordt gebruikt, doet er niet aan af dat het weggedeelte voor eenieder toegankelijk is gebleven. Daarom acht de Afdeling, anders dan de rechtbank, niet aannemelijk gemaakt dat het onderhavige weggedeelte gedurende dertig achtereenvolgende jaren niet voor eenieder toegankelijk is geweest. De rechtbank heeft ten onrechte steun gezocht in de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2009, zaak nr.
200808278/1, nu daar ter toets stond of het voetpad kon worden aangemerkt als openbare weg als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wegenwet, terwijl het, anders dan het onderhavige weggedeelte, niet op de wegenlegger voorkwam.
2.3.2. Gelet op hetgeen onder 2.3.1 is overwogen is het besluit op bezwaar van 8 juli 2008 niet draagkrachtig gemotiveerd. Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De overige gronden van het hoger beroep behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 8 juli 2008 gegrond verklaren en dit besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 november 2009 in zaak nr. 08/2143;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Montfoort van 8 juli 2008, kenmerk 2130;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Montfoort tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00 (zegge: vijftienhonderdachttien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Montfoort aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010