ECLI:NL:RVS:2010:BN1873

Raad van State

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908097/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Leens - Winkelcentrum Centrum-1 vastgesteld door de raad van de gemeente De Marne

Op 25 augustus 2009 heeft de raad van de gemeente De Marne het bestemmingsplan "Leens - Winkelcentrum Centrum-1" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten, waaronder [appellant] en anderen, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan onzeker is en dat de raad de eerdere uitspraak van de Afdeling niet in acht heeft genomen. Ze stellen dat er een vermoeden van onrechtmatige staatssteun bestaat, omdat er geen taxatie van de waarde van de gronden heeft plaatsgevonden bij de verkoop aan [partij]. De appellanten zijn van mening dat de raad in strijd met de Mededeling van de Commissie handelt door een nieuw taxatierapport te laten opstellen zonder dat dit voorafgaand aan de verkooponderhandelingen is gebeurd.

De Raad van State heeft de zaak op 20 mei 2010 behandeld. De raad heeft een verweerschrift ingediend en verschillende bijlagen overgelegd, waaronder taxatierapporten en onderbouwingen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende is gewaarborgd. De verklaring van [partij], de projectontwikkelaar, dat zij de ontvangen staatssteun zal terugbetalen indien nodig, werd door de raad en de vertegenwoordiger van [partij] herhaald. De Afdeling concludeert dat de economische uitvoerbaarheid van het plan niet afhankelijk is van subsidies of een te lage grondprijs.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard, omdat de aangevoerde argumenten van de appellanten niet voldoende waren om te oordelen dat het bestreden besluit in strijd met het recht was voorbereid of genomen. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 21 juli 2010.

Uitspraak

200908097/1/R1.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente De Marne,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2009, nr. 10, heeft de raad van de gemeente De Marne het bestemmingsplan "Leens - Winkelcentrum Centrum-1" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 21 oktober 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft bij zijn verweerschrift gevoegd een bijlage 2 (Quickscan exploitatieverkenning van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PAS B.V. van 8 augustus 2007), een bijlage 3 (Taxatierapport Leens, Hoofdstraat De Marne van Bruintjes en Keurentjes van 25 juni 2009) en een bijlage 4 (te weten "Onderbouwing toerekening infrastructuur aan ontwikkelaar" behorende bij een brief van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Roelofs Advies en Ontwerp B.V. inzake toerekening infrastructuur aan ontwikkelaar van 25 juni 2009). De raad heeft voor deze stukken naderhand verzocht om geheimhouding, als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Bij beslissing van 26 april 2010 heeft een andere kamer van de Afdeling het verzoek om geheimhouding ingewilligd. De betrokken partijen is gevraagd om toestemming om mede op grondslag van de geheim te houden informatie uitspraak te doen.
[appellant] en anderen en [partij] hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2010, waar [appellant] en anderen, in persoon en bijgestaan door mr. J.P. Hoegee en mr. E.W.F. Schothanus, advocaat te Amsterdam onderscheidenlijk Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en H.A.J. Dijkstra, werkzaam bij de gemeente De Marne, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [directeur], en [projectontwikkelaar], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een planologische regeling voor een deel van de nieuwe winkelconcentratie aan de Hoofdstraat en omgeving in Leens (hierna: de winkelconcentratie).
2.2. Bij uitspraak van 10 juni 2009, zaak nr.
200808122/1/R3, heeft de Afdeling het besluit van de raad betreffende de vaststelling van het bestemmingsplan "Leens-Winkelcentrum" vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Centrum-1". Het beroep van onder meer [appellant] is bij die uitspraak gegrond verklaard omdat onvoldoende inzicht was geboden in de financiële uitvoerbaarheid van voornoemd plandeel. Met het onderhavige plan wordt beoogd in een nieuwe planologische regeling voor dit plandeel te voorzien.
2.3. [appellant] en anderen betogen allereerst opnieuw dat het plan leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de gemeente De Marne.
2.3.1. Dit betoog faalt. In voornoemde uitspraak van 10 juni 2009 heeft de Afdeling reeds geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de supermarktbranche door de komst van twee nieuwe supermarkten in Leens niet behoeft te worden gevreesd.
[appellant] en anderen hebben geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, die zich na de eerdere uitspraak hebben voorgedaan, aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat niet meer kan worden uitgegaan van hetgeen in de voormelde uitspraak van de Afdeling ten aanzien van de gestelde duurzame ontwrichting van bedoeld voorzieningenniveau is overwogen. Het feit dat thans ook andere appellanten deelnemen aan de procedure betreft geen nieuw feit in die zin. Het in de onderhavige procedure overgelegde rapport Kruisweg Eenrum, Ulrum en Zoutkamp 2009: "Hoe lang moet ik in de toekomst reizen voor mijn dagelijkse boodschappen?" van 24 november 2009 van Adviesburo Kardol bevat geen nieuwe feiten en omstandigheden, die niet ook reeds in de vorige procedure aan de orde waren of konden komen, omdat de aan het rapport ten grondslag gelegde relevante feiten en omstandigheden niet zijn gewijzigd.
2.4. [appellant] en anderen betogen voorts dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan nog altijd onzeker is en dat de raad de uitspraak van de Afdeling op dit punt niet in acht heeft genomen. Daartoe voeren zij aan dat het vermoeden van onrechtmatige staatssteun nog altijd niet is weggenomen, nu wederom niet is gebleken dat bij de verkoop van de gronden aan [partij] een taxatie van de waarde van deze gronden heeft plaatsgevonden, zoals de Mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (PbEG 1997, C 209, blz. 3-5) (hierna: de Mededeling) in geval van verkoop zonder onvoorwaardelijke biedprocedure voorschrijft. Met het laten uitbrengen van een nieuw taxatierapport, van de inhoud waarvan zij geen kennis hebben kunnen nemen, handelt de raad volgens [appellant] en anderen opnieuw in strijd met de Mededeling, nu deze taxatie niet voorafgaande aan de verkooponderhandelingen is verricht. Daarbij stellen [appellant] en anderen zich op het standpunt dat indien niet vóór de verkooponderhandelingen een taxatierapport is opgemaakt, een vermoeden van onrechtmatige staatssteun slechts kan worden weggenomen indien een melding terzake bij de Europese Commissie plaatsvindt. Daarvan is in dit geval geen sprake geweest.
Het vermoeden van onrechtmatige staatssteun is, aldus [appellant] en anderen, tevens niet weggenomen omdat ook thans niet aannemelijk is gemaakt dat de kosten van bepaalde openbare voorzieningen op [partij] zijn of worden verhaald. [appellant] en anderen bestrijden voorts de uitgangspunten die Roelofs Advies en Ontwerp B.V. (hierna: Roelofs Advies) in aanmerking heeft genomen bij het bepalen van de mate van toerekening van de kosten van openbare voorzieningen aan de winkelconcentratie.
Bovendien is nog altijd niet duidelijk of alle subsidies zonder welke het plan niet kan worden gerealiseerd inmiddels zijn verkregen.
2.4.1. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende is gewaarborgd.
Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in de plantoelichting staat vermeld dat [partij], de projectontwikkelaar van de winkelconcentratie, heeft verklaard dat hij, zo er al sprake zou zijn van verboden staatssteun, hetzij in de vorm van een te lage grondprijs hetzij doordat de gemeente bepaalde voorzieningen financiert, de ontvangen staatssteun terugbetaalt en het project desondanks zal uitvoeren. In het verweerschrift heeft de raad dit herhaald. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van [partij] deze verklaring nogmaals volledig en zonder enig voorbehoud onderschreven en daarbij ook nogmaals en zonder enig voorbehoud benadrukt dat het plan door haar zal worden uitgevoerd, ook in geval ontvangen staatssteun door haar zou moeten worden terugbetaald. Daarbij is noch door [appellant] en anderen gesteld, noch is gebleken dat [partij] over onvoldoende middelen zou beschikken om het plan - ook in vorenbedoelde zin - uit te voeren.
Ten aanzien van de beroepsgrond dat nog altijd niet duidelijk is of alle subsidies inmiddels zijn verkregen, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft aangegeven dat de subsidieaanvraag aan het Waddenfonds die niet is gehonoreerd zou worden aangewend voor plandelen die de Afdeling bij haar uitspraak van 10 juni 2009, zaaknr.
200808122/1/R3, in stand heeft gelaten en derhalve geen betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Centrum-1" dat wel door de Afdeling is vernietigd en aanleiding is geweest voor het vaststellen van het thans voorliggende plan. [appellant] en anderen hebben dit niet gemotiveerd bestreden.
Uit het voorgaande volgt dat de economische uitvoerbaarheid van het plan niet afhankelijk is van een te lage grondprijs of het in het licht van de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, thans, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ten onechte financieren door de gemeente van bepaalde voorzieningen, zodat reeds hierom niet geoordeeld kan worden dat de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, thans, na wijziging, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zouden staan. De economische uitvoerbaarheid van het plan is evenmin afhankelijk van het al dan niet verkrijgen van subsidie van het Waddenfonds, zodat niet geoordeeld kan worden dat het niet toekennen van deze subsidie aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zou staan.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010
224.