ECLI:NL:RVS:2010:BN1868

Raad van State

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909550/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor fitnesscentrum en appartementen in Utrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep van de appellante tegen de vrijstelling en bouwvergunning voor een fitnesscentrum, horecagelegenheid, twaalf appartementen en een halfondergrondse parkeergarage op het perceel Leidsche Rijn, Het Zand, te Utrecht ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had op 9 januari 2008 een bouwvergunning verleend aan HSB Ontwikkeling B.V. voor het realiseren van het bouwproject. Na herroeping van dit besluit op 27 juni 2008, werd op 2 december 2008 opnieuw een vergunning verleend. De rechtbank oordeelde dat de ruimtelijke onderbouwing voor de vrijstelling toereikend was en dat er geen reden was om aan te nemen dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan.

De appellante, wonend in de nabijheid van het bouwproject, stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vrijstelling en de ruimtelijke onderbouwing voldoende waren. Zij betoogde dat het te realiseren gebouw niet in de groene omgeving paste en dat er geen archeologisch onderzoek was verricht. Ook stelde zij dat de verkeerssituatie zou verslechteren door de toename van verkeer en dat de privacy en het uitzicht ernstig zouden worden aangetast.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing voldeed aan de eisen en dat er geen archeologische waarden aanwezig waren die het college tot onderzoek hadden moeten dwingen. Ook werd geoordeeld dat de verkeerssituatie niet onaanvaardbaar zou verslechteren en dat de belangen van de appellante in de belangenafweging door het college waren meegenomen. De Afdeling oordeelde dat de vrijstelling niet onterecht was verleend en dat de geluidshinder binnen de wettelijke normen zou blijven. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

200909550/1/H1.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 oktober 2009 in zaak nrs. 09/100, 09/101 en 09/110 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2008 heeft het college aan HSB Ontwikkeling B.V. (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een fitnesscentrum, een horecagelegenheid, twaalf appartementen en een halfondergrondse parkeergarage op het perceel Leidsche Rijn, Het Zand, scherf 7.6, te Utrecht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 juni 2008 heeft het college het besluit van 9 januari 2008 herroepen; vervolgens heeft het college bij besluit van 2 december 2008 aan vergunninghoudster vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een fitnesscentrum, een horecagelegenheid, twaalf appartementen en een halfondergrondse parkeergarage op het perceel.
Bij uitspraak van 28 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 december 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gezamenlijk met zaak nr. 200909435/1/H1 ter zitting behandeld op 7 juni 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door dr. L.B. Janssen-Jansen en drs. M. Apperlo-De Koning, en het college, vertegenwoordigd door ir. C. Mesman en R. Linschoten, bijgestaan door mr. H.P. de Keijzer, advocaat te Utrecht, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. E.M. Vos, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan betreft een bouwwerk waarin op de begane grond een horecagelegenheid is voorzien en op de eerste, tweede en derde verdieping een fitnesscentrum annex dansschool. Voorts zullen op de vierde, vijfde en zesde verdieping appartementen worden gerealiseerd en is in het gebouw een halfondergrondse stallingsgarage met 13 parkeerplaatsen voorzien. De bouwhoogte is 25 m. Het bouwwerk is gesitueerd in Park Groot Zandveld in deelgebied Het Zand van de Leidsche Rijn.
2.2. Ingevolge het ter plaats geldende bestemmingsplan "Leidsche Rijn Utrecht 1999" (hierna: het bestemmingsplan) hebben de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Gemengde doeleinden (uit te werken)".
Ingevolge artikel 6, onderdeel A, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden onder meer bestemd voor wonen, verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, sport- en recreatievoorzieningen en horeca, als genoemd in de Lijst van horeca-inrichtingen.
Ingevolge artikel 9, onderdeel A, moet het college, voor zover hier van belang, de gebieden met de bestemming "Gemengd doeleinden (uit te werken)" uitwerken met inachtneming van de beschrijving in hoofdlijnen, het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en enkele procedureregels.
Ingevolge onderdeel B, eerste lid, mag in de gebieden waar sprake is van een uit te werken bestemming, slechts worden gebouwd volgens een onherroepelijk uitwerkingsplan.
In artikel 5 is de beschrijving in hoofdlijnen opgenomen, waarin is beschreven op welke wijze de doeleinden van het bestemmingsplan worden nagestreefd.
In artikel 5, onder E, voor zover van belang, is bepaald dat de beschrijving in hoofdlijnen uitsluitend juridisch werkt door toepassing van flexibiliteitsbepalingen, waaronder de uitwerking en vrijstelling.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan omdat voor het perceel geen onherroepelijk uitwerkingsplan van kracht is en daarom ingevolge artikel 9, onderdeel B, eerste lid, van de planvoorschriften een bouwverbod geldt. Teneinde realisering van het bouwplan mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aan de vrijstelling ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing toereikend is. Zij voert daartoe aan dat het te realiseren te hoge gebouw niet in de groene omgeving past omdat hierdoor alle natuur, rust en veiligheid zullen verdwijnen.
2.4.1. De aan de vrijstelling ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing wordt gevormd door het rapport "Bouw van een Sport- en Dansschool, horeca en 12 appartementen in deelgebied Het Zand, Leidsche Rijn" van 4 juni 2008. Hierin is ingegaan op de feitelijke situatie ter plaatse en de relatie met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, alsmede op de ontwikkeling die de gemeente in deelgebied "Het Zand" voorstaat. In de ruimtelijke onderbouwing wordt vermeld dat Park Groot Zandveld een park wordt met daarin woningen en tal van voorzieningen zoals onderwijs, gezondheidszorg, horeca, sport en dans. In dit verband wordt tevens verwezen naar de in het Stedenbouwkundig plan "Het Zand" neergelegde visie op de toekomstige planologische ontwikkelingen. In het Stedenbouwkundig plan is omschreven welke voorzieningen in het gebied zullen worden gevestigd en wordt afdoende ingegaan op de planologische inpasbaarheid van het bouwplan, waarbij is gemotiveerd hoe het gebouw wat betreft hoogte, massa en situering past in de omgeving. Aldus voldoet de ruimtelijke onderbouwing aan de eisen die daaraan dienen te worden gesteld. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel. Het betoog faalt.
2.5. Het door [appellante] aangevoerde betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het college ter plaatse ten onrechte geen archeologisch onderzoek heeft verricht, slaagt niet. Nu geen aanknopingspunten aanwezig zijn voor het oordeel dat op het perceel archeologische waarden aanwezig zijn die door het bouwplan kunnen worden aangetast, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college een onderzoek had moeten verrichten naar de archeologisch waarden in de bodem.
2.6. [appellante] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of de in het "Windtunnelonderzoek" van Peutz B.V. van 16 oktober 2007 voorgestelde compenserende maatregelen tot een acceptabel windklimaat zullen leiden. Nu [appellante] geen deskundigenrapport heeft overgelegd waaruit blijkt dat de door Peutz B.V., een deskundig bureau op onderhavig terrein, aanbevolen maatregelen niet toereikend zijn om tot een aanvaardbaar windklimaat te komen, heeft het college geen reden hoeven zien hiernaar nader onderzoek te verrichten. Niet gebleken is dat de aanvullende windafschermende maatregelen tussen het zogenoemde Kindercluster en het te realiseren gebouw tot extra windhinder voor [appellante] zal leiden.
2.7. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet kan worden geoordeeld dat het door het bouwwerk te genereren verkeer zal leiden tot een onaanvaardbare toename van verkeers- en parkeerdruk te plaatse. Zij voert daartoe aan dat reeds bestaande knelpunten in de verkeerssituatie zullen verergeren door de toename van de verkeersintensiteit en dat uit het inrichtingsplan niet is op te maken hoe de uiteindelijke situatie er uit zal gaan zien. [appellante] voert voorts aan dat het college zich bij het berekenen van het benodigde aantal parkeerplaatsen ten onrechte op de op 1 mei 2008 opgestelde notitie "Parkeerbalans omgeving Forum 't Zand" (hierna: notitie) heeft gebaseerd nu hierin onjuiste parkeernormen zijn gehanteerd.
2.7.1. Niet in geschil is dat de huidige verkeerssituatie in de directe omgeving van het perceel problematisch is, met name in de ochtenduren voor aanvang van de daar aanwezige scholen. Gelet echter op de omvang en functies van dit bouwplan, dat bestaat uit twaalf appartementen, alsmede een restaurant en fitnesscentrum, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat een zodanige toename van het aantal verkeersbewegingen te verwachten is dat het college daarin aanleiding had moeten zien de vrijstelling te weigeren. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de door het bouwplan gegenereerde verkeersbewegingen naar verwachting hoofdzakelijk buiten de thans bestaande piekmomenten zullen plaats vinden en derhalve niet is in te zien dat de verkeersaantrekkende werking van het bouwplan ertoe zal leiden dat de verkeerssituatie zodanig verder zal verslechteren dat realisering van het bouwplan onaanvaardbaar is. Voorts wordt in aanmerking genomen dat het college te kennen heeft gegeven met het oog op de verkeersveiligheid extra verkeersmaatregelen te zullen treffen, zoals de inrichting van de Pauwoogvlinder en Vogelvlinderweg als 30 km-zone met daarbij behorende verkeerstechnische voorzieningen, het doortrekken van de Vogelvlinderweg en het realiseren van een doorsteek van de Johanniterweg naar het te realiseren gebouw.
2.7.2. Voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen heeft het college zich gebaseerd op de notitie. De notitie ziet niet alleen op het aantal benodigde parkeerplaatsen voor het geplande bouwwerk, maar op de benodigde parkeerruimte voor alle voorziene voorzieningen in de directe omgeving. Volgens de notitie zijn in de omgeving van het perceel 160 parkeerplaatsen nodig. In het rapport van 26 maart 2009 van Grontmij is geconcludeerd dat de door de gemeente Utrecht gehanteerde parkeernormen passend zijn binnen de bandbreedte van de parkeerkencijfers van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek en derhalve realistisch. De rechtbank heeft in het rapport van Oranjewoud van 28 september 2009 terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college bij het vaststellen van de toename van de parkeerbehoefte is uitgegaan van onjuiste parkeernormen. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen wordt het verschil van inzicht tussen Grontmij en Oranjewoud veroorzaakt door het verschil in typering van het onderhavig gebied waardoor in de rapporten verschillende parkeerkencijfers worden gehanteerd bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Gelet op de ter zitting gegeven nadere onderbouwing van de keuze voor de gebezigde typering schil/overloopgebied, bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat deze typering onjuist is. Het betoog faalt.
2.8. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen omdat realisering van het bouwplan tot ernstige aantasting van haar privacy zal leiden en ernstige geluidoverlast met zich zal brengen.
2.9. Dit betoog slaagt niet. Blijkens het besluit van 2 december 2008 ligt aan het verlenen van vrijstelling een belangenafweging ten grondslag waarbij de belangen van [appellante], die op een afstand van ongeveer 30 m van het te realiseren bouwwerk woont, zijn betrokken. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] niet meer zal beschikken over het vrije uitzicht en de privacy die zij gewend is, maar dat het recht op privacy hierdoor niet onevenredig zal worden geschaad. In aanmerking genomen de in het bestemmingsplan opgenomen bebouwingsmogelijkheden op het perceel, met realisering waarvan [appellante] rekening diende te houden, heeft de rechtbank in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het bouwplan een dusdanig ernstige aantasting van de privacy zal meebrengen, dat het college op grond daarvan de vrijstelling had moeten weigeren. Nu voorts, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, niet aannemelijk is geworden dat het horecabedrijf en het sportcentrum niet aan de in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer opgenomen geluidsvoorschriften kunnen voldoen, bestaat evenmin aanleiding om aan te nemen dat de geluidhinder zodanig zal zijn dat het college de vrijstelling hierom had moeten weigeren.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010
163-604.