ECLI:NL:RVS:2010:BN1169

Raad van State

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001037/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • C.J. Borman
  • A.B.M. Hent
  • E. de Groot
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Regeling bij veroordeling voor drugs-, zeden- of geweldsmisdrijf

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 30 december 2009. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, waarbij deze het bezwaar van de vreemdeling tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet ongegrond had verklaard. De staatssecretaris stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij een misdrijf had tegengeworpen dat niet als drugs-, zeden- of geweldsmisdrijf kon worden gekwalificeerd. De staatssecretaris betoogde dat de veroordeling voor een geweldsmisdrijf voldoende grondslag bood om de Regeling toe te passen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terecht had opgemerkt dat uit een veroordelend strafvonnis dat betrekking heeft op verschillende strafbare feiten, niet valt op te maken welk deel van de straf ziet op welk strafbaar feit. Dit maakt het noodzakelijk dat de staatssecretaris in dergelijke gevallen nader bepaalt hoe het beleid moet worden toegepast. De Regeling vormt een restrictieve aanvulling op het vreemdelingenbeleid en heeft een overwegend categoriaal karakter. De Afdeling concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat de staatssecretaris niet in redelijkheid tot de toepassing van de Regeling had kunnen komen, waarbij de straf in haar geheel werd toegerekend aan het betrokken drugs-, zeden- of geweldsmisdrijf.

De rechtbank had niet onderkend dat de door de vreemdeling gestelde omstandigheden niet bijzonder genoeg waren om van het uitgangspunt af te wijken. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 6 juli 2010.

Uitspraak

201001037/1/V1.
Datum uitspraak: 6 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, (hierna: de rechtbank) van 30 december 2009 in zaak nr. 09/7201 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2009 heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) (hierna: de Regeling) ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 januari 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij, doordat hij het gehele vonnis van 14 april 2008 heeft betrokken bij zijn beoordeling, in strijd met de Regeling ook een misdrijf heeft tegengeworpen dat niet als drugs-, zeden- of geweldsmisdrijf is te kwalificeren.
Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de omstandigheid dat in ieder geval een deel van de straf ziet op een geweldsmisdrijf voldoende grondslag biedt om de veroordeling in het kader van de Regeling tegen te werpen.
2.2. De verblijfsvergunning op grond van de Regeling wordt niet verleend indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit is, voor zover hier van belang, het geval indien wegens een drugs-, zeden- of geweldsmisdrijf één of meerdere taakstraffen zijn opgelegd en de vervangende hechtenis van het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte daarvan in totaal ten minste één maand bedraagt. De termijn gedurende welke de veroordeling een contra-indicatie vormt voor vergunningverlening bedraagt tien jaren.
2.3. De vreemdeling is bij vonnis van de politierechter te Haarlem van 30 juni 2006 veroordeeld tot 50 uren werkstraf subsidiair 25 dagen hechtenis voor twee geweldsmisdrijven. Voorts is de vreemdeling bij vonnis van de politierechter te Haarlem van 14 april 2008 veroordeeld tot 120 uren werkstraf waarvan 60 uren voorwaardelijk subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan 30 voorwaardelijk. Dit vonnis heeft betrekking op een geweldsmisdrijf en op een misdrijf dat niet als een drugs-, zeden- of geweldsmisdrijf is te kwalificeren.
Ingevolge artikel 88 van het Wetboek van Strafrecht wordt onder een maand verstaan een periode van 30 dagen.
2.4. De staatssecretaris heeft terecht opgemerkt dat uit een veroordelend strafvonnis dat betrekking heeft op verschillende strafbare feiten, niet valt op te maken welk deel van de straf ziet op welk strafbaar feit. Deze omstandigheid noopt de staatssecretaris ertoe in gevallen waarin een taakstraf is opgelegd wegens het plegen van zowel een drugs-, zeden-, of geweldsmisdrijf als een misdrijf dat niet als zodanig kan worden aangemerkt, nader te bepalen hoe het in de Regeling neergelegde beleid in die gevallen moet worden toegepast. In aanmerking nemend dat de Regeling een restrictief op te vatten aanvulling op het vreemdelingenbeleid vormt en een overwegend categoriaal karakter draagt, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris niet in redelijkheid tot een toepassing van de Regeling heeft kunnen komen die tot uitgangspunt heeft dat in voorkomend geval de straf in haar geheel wordt toegerekend aan het in de veroordeling betrokken drugs-, zeden- of geweldsmisdrijf. De door de vreemdeling gestelde omstandigheden betreffende zijn situatie en de door hem gepleegde strafbare feiten kunnen niet als zodanig bijzonder worden aangemerkt dat zij tot afwijking van bedoeld uitgangspunt kunnen nopen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 25 februari 2009 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 30 december 2009 in zaak nr. 09/7201;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. De Groot
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2010
210.
Verzonden: 6 juli 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser