ECLI:NL:RVS:2010:BN1163
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- T.M.A. Claessens
- C.J. Borman
- Rechtspraak.nl
Toetsing van het recht op privéleven van een vreemdeling in het kader van verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de Raad van State op 29 juni 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke was afgewezen door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De vreemdeling, die op zevenjarige leeftijd naar Nederland was gehaald en hier veertien jaar onafgebroken verbleef, stelde dat haar recht op eerbiediging van het privéleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was geschonden. De rechtbank had echter geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat er geen schending was van dit recht.
De Raad van State oordeelde dat de vreemdeling nooit over een verblijfstitel heeft beschikt die haar in staat stelde om haar privéleven uit te oefenen. De feiten die in hoger beroep zijn aangevoerd, werden niet als zodanig bijzonder beschouwd dat ze een positieve verplichting voor de staat met zich meebrachten om de vreemdeling verblijf toe te staan. De Raad verwees ook naar een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waarin werd gesteld dat de omstandigheden van de vreemdeling niet voldoende waren om een schending van artikel 8 EVRM te concluderen.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder het recht op privéleven kan worden ingeroepen in het kader van vreemdelingenrecht en verblijfsvergunningen.