201001171/1/H2.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Advisering en Bewindvoering (hierna: de stichting), gevestigd te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2009 in zaak nr. 08/5338 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij besluit van 14 maart 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand
's-Hertogenbosch (hierna: de raad) een aanvraag van de stichting om haar te erkennen als organisatie die belast kan worden met het bewindvoerderschap Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (hierna: Wsnp) afgewezen.
Bij besluit van 15 december 2008 is het daartegen door de stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de stichting ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 februari 2010. Tevens heeft de stichting daarbij de Afdeling verzocht haar schadevergoeding toe te kennen.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2010, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de minister, vertegenwoordigd door mr. A. Dingemanse en mr. E.A.M. Appels, beiden werkzaam bij het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering (Stb. 2001, 80; hierna: het Besluit) verstrekt de raad namens de minister subsidie.
Ingevolge het tweede lid kan de minister jaarlijks een subsidieplafond vaststellen. De raad kan beleidsregels vaststellen omtrent de verdeling en de uitvoering daarvan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, verleent de raad subsidie aan bewindvoerders die voldoen aan door de raad vast te stellen beleidsregels met betrekking tot deskundigheid, onafhankelijkheid, continuïteit en inrichting en omvang van de organisatie.
Ingevolge het tweede lid stelt de raad aan de rechtbanken ten minste eenmaal per jaar een actuele opgave ter beschikking van personen die naar zijn oordeel geschikt zijn om voor de bewindvoering in aanmerking te komen.
2.2. Bij besluit van 3 augustus 2006 heeft de raad het door de stichting tegen het besluit van 14 maart 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 oktober 2007 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch het daartegen door de stichting ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 augustus 2008 heeft de Afdeling het daartegen door de stichting ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd, het bij de rechtbank 's-Hertogenbosch ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 3 augustus 2006 vernietigd.
2.3. Ter zitting heeft de stichting de beroepsgrond dat de rechtbank het besluit van 15 december 2008 ten onrechte niet heeft vernietigd op de grond dat de raad niet bevoegd was het besluit van 14 maart 2006 te nemen, ingetrokken.
2.4. De stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bij besluit van 26 september 2005 vastgestelde beleidsnotitie Erkenningsprocedure bewindvoerderorganisaties Wsnp (hierna: de beleidsnotitie) haar niet mocht worden tegengeworpen. Daartoe voert zij aan dat de raad geen rechtscheppende bevoegdheid toekomt.
2.4.1. De beleidsnotitie behelst geen algemeen verbindende voorschriften maar beleidsregels. De raad was ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit bevoegd deze beleidsregels vast te stellen. De rechtbank heeft - in hoger beroep onbestreden - overwogen dat de minister, door het besluit van 15 december 2008 te baseren op de beleidsnotitie, de daarin vervatte vaste gedragslijn tot de zijne heeft gemaakt. Het betoog faalt derhalve.
2.5. De stichting betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het beleid met betrekking tot het minimum aantal lopende zaken per bewindvoerder haar evenmin mocht worden tegengeworpen en dat dit beleid in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2.5.1. Aan het besluit van 15 december 2008 is ten grondslag gelegd, voor zover thans van belang, dat er voldoende bewindvoerders en bewindvoerderorganisaties actief zijn, dat aanvulling van het aanbod niet wenselijk is en dat niet aannemelijk is dat de stichting een duidelijke meerwaarde heeft of dat bijzondere omstandigheden in dit geval tot een andere afweging nopen. Uit dat besluit valt niet af te leiden dat bij de afwijzing van de aanvraag van de stichting toepassing is gegeven aan het beleid met betrekking tot het minimum aantal lopende zaken per bewindvoerder. Dit betekent dat het betoog in zoverre op een verkeerde lezing van het in beroep bestreden besluit berust en voor het overige geen bespreking behoeft.
Ter zitting heeft de stichting, bij wijze van nadere motivering van haar betoog dat het besluit van 15 december 2008 niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, aangevoerd dat de stichting in een vicieuze cirkel terecht is gekomen nu, om te kunnen bewijzen dat zij aan de gestelde kwaliteitscriteria voldoet en meerwaarde heeft, het noodzakelijk is om bewindvoeringszaken te doen, maar zij die zaken door de rechtbank niet krijgt toebedeeld zolang zij niet is erkend als bewindvoerderorganisatie. Dit betoog faalt. Ter zitting heeft de minister uiteengezet dat een bewindvoerder ervaring kan opdoen bij een reeds bestaande bewindvoerderorganisatie. In dat geval kan worden beoordeeld of de desbetreffende bewindvoerder voldoet aan de kwaliteitscriteria en of hij meerwaarde heeft. Dat de stichting om haar moverende redenen van deze mogelijkheid geen gebruik wenst te maken, komt voor haar risico en biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat sprake is van een situatie waarin erkenning niet tot de mogelijkheden behoort. Dat op dit moment de bestaande bewindvoerderorganisaties vrijwel geen nieuwe bewindvoerders aannemen, biedt voor dat oordeel evenmin grond.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Wieland
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010