200909508/1/H1.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] e.a.,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) van 4 november 2009 in zaak nr. 08/1732 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heerde
(hierna: het college).
Bij besluit van 24 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerde (hierna: het college) besloten geen medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellant] e.a. om vrijstelling te verlenen voor de bouw van een dubbele woning op het perceel [locatie] te Heerde (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft het college het door [appellant] e.a. daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] e.a. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en hun verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 januari 2010.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2010, waar [appellant] e.a., bijgestaan door mr. P.J. Heijnen, en het college, vertegenwoordigd door P. Pasveer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse, ten tijde van belang, geldende bestemmingsplan "Hoornerveen" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Eengezinshuizen met de aanduiding open bebouwing (EO)".
Ingevolge artikel 2.1, vierde lid, onder a, van de planvoorschriften mogen waar op de plankaart binnen de bebouwingsgrenzen de aanduiding O (open) voorkomt uitsluitend vrijstaande huizen worden gebouwd. Het bouwplan is hiermee in strijd.
Ingevolge artikel 2.1., vierde lid, onder c, voor zover van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde onder a voor het vermeerderen van het daar genoemde aantal aan één te bouwen huizen met ten hoogste één huis, indien een goede verkaveling van de betreffende grond zulks wenselijk maakt.
2.2. [appellant] e.a. betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college hen ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord, voordat opnieuw op bezwaar werd beslist. Daartoe voeren zij aan dat dit uit het oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk is, nu het college aan de twee eerdere door het college genomen en bij rechterlijke uitspraak vernietigde besluiten op bezwaar een ander standpunt dan in het besluit van 19 augustus 2008 ten grondslag heeft gelegd.
2.2.1. Aan de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is voldaan, nu [appellant] e.a. voorafgaand aan het eerdere naar aanleiding van het besluit van 24 mei 2005 door het college genomen besluit op bezwaar van 31 januari 2006, op 31 augustus 2005 zijn gehoord. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 februari 2010 in zaak nr.
200902162/1/H1) is in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb geen algemene verplichting opgenomen tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar, ter voldoening aan een rechterlijke uitspraak, waarbij het eerdere besluit op bezwaar is vernietigd. Dit neemt niet weg dat het onder omstandigheden uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk kan zijn om een belanghebbende vóór het nemen van een nieuw besluit op bezwaar opnieuw te horen. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Uit het verslag van de hoorzitting van 31 augustus 2005 blijkt dat [appellant] zijn bezwaar heeft toegelicht. Het college is in het besluit van 19 augustus 2008 niet afgeweken van zijn voorheen ingenomen standpunt dat verlening van vrijstelling voor de bouw van een dubbele woning niet mogelijk is. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb op grond waarvan het college [appellant] e.a. in de gelegenheid had moeten stellen opnieuw te worden gehoord.
2.3. [appellant] e.a. betogen dat de rechtbank ten onrechte geen gevolgen heeft verbonden aan de omstandigheid dat het college in strijd met het bepaalde in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb bij de rechtbank geen verweerschrift heeft ingediend.
2.3.1. Het betoog faalt. Ter zitting is vastgesteld dat bij brief van 3 februari 2009 bij de rechtbank een verweerschrift is ingediend, zodat het betoog feitelijk onjuist is.
2.4. [appellant] e.a. betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren. Zij wijzen erop dat het college aan artikel 2.1., vierde lid, onder c, van het bestemmingsplan een te beperkte uitleg heeft gegeven. Zij voeren daartoe verder aan dat het college ten onrechte ervan is uitgegaan dat het gaat om een goede verkaveling van de grond indien de verdeling van de grond voor de agrarische bedrijfsvoering doelmatig is. Zij voeren ten slotte aan dat het bouwplan strekt ten behoeve van een goede verkaveling, omdat zij als grondeigenaar van het perceel door de bouw van een dubbele woning optimaal gebruik maken van het perceel.
[appellant] e.a. betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college het ten tijde van het besluit op bezwaar in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Ontwikkelingsgebieden", dat volgens hen meer ruimte biedt aan de door [appellant] gewenste ontwikkeling, ten onrechte niet bij zijn besluitvorming heeft betrokken.
2.4.1. [appellant] e.a. betogen met juistheid dat geen grond bestaat voor het uitgangspunt van het college dat een goede verkaveling van de grond betekent dat de verdeling van de grond voor de agrarische bedrijfsvoering doelmatiger moet zijn. Het bestemmingsplan biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Dit leidt echter niet tot het daarmee beoogde doel, nu niet aannemelijk is geworden dat de bouw van deze woningen wenselijk is ten behoeve van een verkaveling van de desbetreffende gronden. Dat [appellant] e.a. naar zij stellen doelmatiger gebruik van het eigen perceel kunnen maken indien daarop nog een woning kan worden opgericht, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het verlenen van vrijstelling ingevolge artikel 2.1., vierde lid, onder c, niet mogelijk was. Reeds hierom heeft het college het bestemmingsplan "Ontwikkelingsgebieden", waarvan ten tijde van het besluit op bezwaar nog geen ontwerp ter inzage was gelegd, terecht niet bij de toetsing betrokken.
2.5. Het betoog van [appellant] e.a. dat het college bij zijn besluit van 19 augustus 2008 in strijd met artikel 3:3 van de Awb misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid is een niet nader gemotiveerde herhaling van hetgeen zij daaromtrent in beroep hebben aangevoerd. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank hierop ingegaan.
[appellant] e.a. hebben in het hoger beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.6. [appellant] e.a. verzoeken het college te veroordelen tot vergoeding van de door hen geleden schade. Nu het hoger beroep ongegrond wordt verklaard, bestaat voor schadevergoeding echter geen grond.
Het verzoek moet worden afgewezen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010