200908971/1/H2.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2009 in zaak
nr. 08/4672 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam.
Bij besluit van 26 maart 2008 heeft de raad een verzoek om vergoeding van extra uren rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 2 oktober 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 26 maart 2008 herroepen waarbij gedeeltelijk is ingestemd met de begroting en toestemming is verleend voor het besteden van tien extra uren aan de zaak.
Bij uitspraak van 9 oktober 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2009, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. B. Stapert, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij het centraal kantoor te Utrecht, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit Vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in artikel 13 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid stemt het bureau geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
Volgens het Handboek Vergoedingen 2000 (tweede druk, januari 2006; hierna: het Handboek Vergoedingen) hanteert de raad als beleid dat de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31 van het Bvr 2000, wordt goedgekeurd, wanneer de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken zodanig feitelijk en/of juridisch gecompliceerd is, dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden en alsnog de door de rechtsbijstandverlener begrote tijd vergt. Een zaak is feitelijk gecompliceerd, indien zich een veelheid van juridisch relevante feiten voordoet binnen het bereik van de toevoeging. Een zaak is juridisch gecompliceerd, indien binnen het bereik van de toevoeging rechtsvragen beantwoord moeten worden die uitzonderlijk van aard zijn en zich zelden voordoen.
In de Leidraad extra urenzaken (hierna: de Leidraad), die door de raden voor rechtsbijstand tot stand is gebracht en in december 2007 is bekend gemaakt, is de toepassing van het in het Handboek Vergoedingen neergelegde beleid landelijk geüniformeerd. Volgens de Leidraad wordt feitelijke complexiteit slechts aangenomen indien deze kan worden aangetoond aan de hand van objectieve factoren. Factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende (zoals psychische stoornis) zullen derhalve geen reden zijn om feitelijke complexiteit, en dus bewerkelijkheid van de zaak, aan te nemen.
Volgens de tweede, aangepaste, versie van de Leidraad van december 2008, kunnen in de persoon gelegen factoren uitsluitend een rol spelen indien objectief verifieerbaar is dat van een bijzonder zaaksverloop sprake is (bijvoorbeeld uitvoerige inhoudelijke correspondentie, een bijzonder en/of langdurig procesverloop met een groot aantal zittingen of noodzakelijk overleg met medici of andere deskundigen).
2.2. De advocaat van [appellant] (hierna: de advocaat) heeft bij brief van 18 december 2007 verzocht om vergoeding van 30 extra uren rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] in verband met psychische problemen die vanaf 13 december 2007 bij [appellant] zijn gerezen. De raad heeft bij besluit van 2 oktober 2008 toestemming verleend voor het besteden van tien extra uren aan de zaak.
2.3. [appellant] komt op tegen de overweging van de rechtbank dat de raad het besluit op bezwaar van 2 oktober 2008 voldoende heeft gemotiveerd. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank in de psychische problemen van [appellant] ten onrechte geen bijzondere omstandigheid heeft gezien op grond waarvan de raad van zijn beleid had moeten afwijken door toestemming te geven om meer dan tien uren te besteden aan de zaak. [appellant] voert daartoe aan dat de raad ten tijde van de besluitvorming beschikte over een urenstaat van de advocaat waaruit bleek dat de tien extra uren niet toereikend waren om de aanvullende werkzaamheden te verrichten die zijn voortgekomen uit de psychische problemen van [appellant] en met die tien extra uren geen kwalitatief goede rechtsbijstand kan worden verleend, zodat het doel van de Leidraad niet wordt gediend.
2.4. Dit betoog faalt. De aan [appellant] verleende toevoeging is forfaitair vastgesteld op 27 uren. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 maart 2010 in zaak nr.
200905093/1/H2) behoeft niet iedere overschrijding van het aantal verleende uren tot honorering van een verzoek om extra uren te leiden, gegeven het forfaitaire karakter van het toevoegingenstelstel. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat uit artikel 13, eerste lid, van het Bvr 2000, volgt dat voor de besluitvorming van de raad over deze honorering niet de urenstaat van de advocaat van de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden, maar de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden van belang is, behoefde de raad de motivering van het besluit van 2 oktober 2008 niet toe te spitsen op de urenstaat van de advocaat.
In de aanvraag en de daarbij overgelegde begroting heeft de advocaat een aantal werkzaamheden uiteen gezet, die hij op verzoek van de raad bij brief van 7 februari 2008 heeft toegelicht. In deze brief is uiteengezet dat de advocaat uiteindelijk geen verzoek tot uitstel, maar een verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie heeft ingediend, hij met [appellant] naar de spoedeisende hulp van een ziekenhuis in Amsterdam is geweest en kort aanwezig is geweest bij het consult met een psychiater van dat ziekenhuis, nadien de aantekeningen van de psychiater heeft ontvangen en de psychiater kort heeft gebeld om de situatie te bespreken, en zich door de huisarts heeft laten informeren.
Aan het besluit heeft de raad ten grondslag gelegd dat aannemelijk is dat de gerezen psychische problemen van [appellant] hebben geleid tot extra werkzaamheden, gelegen in het vergaren van documentatie over deze psychische problemen, een verzoek om schorsing van de in de verstekzitting van 13 december 2007 bevolen overleveringsdetentie, na bestudering van de mogelijkheid van een verzoek om verdaging van de feitelijke overlevering op grond van humanitaire redenen.
Aangezien de werkzaamheden die in het besluit van 2 oktober 2008 zijn omschreven, overeenkomen met de werkzaamheden die de advocaat bij brief van 7 februari 2008 uiteen heeft gezet, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad hiermee toereikend heeft gemotiveerd op welk objectief verifieerbaar bijzonder zaaksverloop de toekenning van tien extra uren is gebaseerd.
De rechtbank heeft ook terecht geconcludeerd dat niet is gebleken dat de raad op basis van de voor hem beschikbare gegevens een onjuiste inschatting heeft gemaakt van het aantal extra uren dat uit het bijzondere zaaksverloop voortvloeit. Het niet omvangrijke schorsingsverzoek behelst voornamelijk een feitelijk betoog en biedt, bezien in samenhang met de overige, bij brief van 7 februari 2008 gespecificeerde werkzaamheden, geen grond voor het oordeel dat de raad in redelijkheid toestemming had moeten verlenen voor het besteden van meer dan 10 extra uren aan de zaak.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010