ECLI:NL:RVS:2010:BN1142

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908844/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor glazen afdak en hekwerken in Harlingen

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 juli 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Harlingen om medewerking te verlenen aan een bouwvergunning voor het plaatsen van een glazen afdak op kolommen en twee hekwerken in de Tuinsteeg te Harlingen. Het college had op 18 maart 2008 besloten om geen vrijstelling te verlenen en de bouwvergunning te weigeren, wat door de rechtbank Leeuwarden op 8 oktober 2009 werd bevestigd. De appellant stelde dat het college ten onrechte het afdak als een gebouw had aangemerkt en dat het bouwplan in overeenstemming was met het bestemmingsplan "Harlingen-Binnenstad". De rechtbank had echter geoordeeld dat het bouwplan niet voldeed aan de bestemming "Paden en stegen" en dat het college in redelijkheid had kunnen weigeren om medewerking te verlenen aan de vrijstelling.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht had gesteld dat het bouwplan niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan. De rechtbank had terecht overwogen dat de plaatsing van het afdak en de hekwerken de vrije toegankelijkheid van de steeg zou beperken, wat in strijd was met het beleid om stegen een open karakter te laten behouden. De Raad van State wees erop dat de civielrechtelijke bevoegdheid van de appellant om zijn erf af te sluiten niet ontoelaatbaar werd beperkt, gezien de belangen van de andere partijen en de aard van de betrokken gronden. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200908844/1/H1.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Harlingen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 8 oktober 2009 in zaak nr. 08/2406 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Harlingen
(hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2008, voor zover thans van belang, heeft het college geweigerd medewerking te verlenen aan vrijstelling en heeft het geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een glazen afdak op kolommen en twee hekwerken in de Tuinsteeg te Harlingen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 september 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 december 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partijen] schriftelijke reacties gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. Wiarda, en het college, vertegenwoordigd door H. Runia, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De grond waarop de woning van [appellant] ligt wordt aan de achterzijde ontsloten door de Tuinsteeg. De Tuinsteeg komt uit op de Voorstraat. De panden van [partijen] zijn via de Tuinsteeg toegankelijk.
Het bouwplan voorziet, voor zover thans van belang, in het halverwege de Tuinsteeg plaatsen van een op kolommen steunend afdak van draadglas, met de bedoeling om daaronder fietsen te stallen, en het plaatsen van twee spijlenhekken aan de kant van de Voorstraat.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Harlingen-Binnenstad" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Paden en stegen".
Ingevolge artikel 16, lid A, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor paden en stegen aangewezen gronden bestemd voor:
1. stegen en paden;
met de daarbij behorende bouwwerken:
2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 16, lid B, onder 1, mogen op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank na vaststelling dat het college het afdak ten onrechte heeft aangemerkt als een gebouw ten onrechte heeft nagelaten zijn beroep gegrond te verklaren.
2.3.1. Dit betoog faalt. De conclusie dat het afdak geen gebouw is, maar dient te worden aangemerkt als een bouwwerk brengt, gelet op het bepaalde in artikel 16, lid A, van de planvoorschriften niet met zich dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook aan het in dit artikel genoemde vereiste dat het bouwwerk dient te behoren bij stegen en paden dient te worden voldaan.
De rechtbank heeft terecht een oordeel gegeven over de vraag of het bouwplan in overeenstemming met de ter plaatse geldende bestemming "Paden en stegen" is.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Hij wijst in dit verband op de mogelijkheid die het bestemmingsplan biedt om bouwwerken op te richten op het perceel.
2.4.1. Dit betoog faalt. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om bouwwerken op te richten op het perceel, mits deze in overeenstemming zijn met de bestemming "Paden en stegen". De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat een afdak ten behoeve van een fietsenstalling en de twee, de steeg afsluitende, hekwerken niet in overeenstemming met de ter plaatse geldende bestemming zijn, nu deze niet kunnen worden aangemerkt als behorend bij stegen en paden.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid medewerking aan de vrijstelling heeft kunnen weigeren voor het bouwplan. Volgens [appellant] biedt het in 1992 vastgestelde stegenbeleid daarvoor geen grond, omdat het geen deel uitmaakt van het daarna vastgestelde bestemmingsplan. Voorts worden de belangen van [partijen] niet geschaad, nu de lichtinval in hun panden ten gevolge van realisering van het bouwplan niet vermindert, zij een sleutel van het hekwerk kunnen krijgen waardoor de steeg toegankelijk blijft, en het afdak geen belemmering vormt voor het verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan hun panden.
Voorts voert hij aan dat het college bij de belangenafweging onvoldoende betekenis heeft gehecht aan de omstandigheid dat hij eigenaar is van de grond van de Tuinsteeg en het college ten onrechte niet heeft meegewogen dat de steeg geen openbare functie heeft, maar ten dienste staat van zijn woning aan de [locatie]. De steeg dient als erf bij zijn woning te worden beschouwd en hij is bevoegd deze af te sluiten, aldus [appellant]. De weigering medewerking te verlenen aan de vrijstelling vormt op dit recht een ontoelaatbare inbreuk.
2.5.1. Het betoog faalt. Niet valt in te zien waarom, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, het college in dit geval niet heeft kunnen vasthouden aan zijn beleid stegen in beginsel een open karakter te laten behouden.
Ter zitting heeft het college benadrukt dat de stegenstructuur bijzonder is en dat stegen slechts bij hoge uitzondering mogen worden afgesloten.
Van belang heeft de rechtbank voorts kunnen achten dat door plaatsing van een afdak en twee hekwerken ten behoeve van fietsenstalling de vrije toegankelijkheid van de panden van [partijen] wordt beperkt. De omstandigheid dat zij de beschikking zullen krijgen over de sleutels van de hekwerken, maakt niet dat zij niet worden gehinderd in de vrije doorgang, aangezien de hekwerken een belemmering daarvoor zijn. Bovendien wordt het verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan hun panden bemoeilijkt, alleen al omdat zij door het gerealiseerde bouwplan meer inspanning zullen moeten verrichten. Ten slotte wordt de civielrechtelijke bevoegdheid van [appellant] om zijn erf af te sluiten, gelet op de aard van de betrokken gronden en de belangen van [partijen], niet ontoelaatbaar beperkt.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren medewerking te verlenen aan vrijstelling van het bestemmingsplan.
2.6. Het betoog van [appellant], inhoudende een beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat in een andere steeg wel een hekwerk is geplaatst, heeft hij eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en hij dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010
163-564.