200908321/1/H2.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Zwolle,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 22 september 2009 in
zaak nr. 09/726 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle.
Bij besluit van 5 december 2008 heeft het college een aanvraag van [appellante] voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor het jaar 2007 afgewezen.
Bij besluit van 6 april 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 september 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 oktober 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2010, waar [appellante], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A. Guliker, werkzaam bij de gemeente Zwolle, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet kinderopvang, zoals deze bepaling gold ten tijde hier van belang en voor zover van belang, heeft een ouder in een berekeningsjaar aanspraak op een tegemoetkoming van de gemeente: voor zover de ouder in dat jaar een persoon is die een uitkering ontvangt en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Verordening wet kinderopvang van de gemeente Zwolle (hierna: de Verordening) wordt de tegemoetkoming voor de kinderopvang verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.
Ingevolge het tweede lid wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt.
2.2. [appellante] heeft bij brief van 7 november 2008 een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor het jaar 2007 aangevraagd. Het college heeft de aanvraag bij besluit van 5 december 2008 afgewezen, en dit besluit gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 6 april 2009, omdat de tegemoetkoming ingevolge artikel 9 van de Verordening niet met terugwerkende kracht kan worden verstrekt.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op dit standpunt stelt, gelet op de bewoordingen van artikel 9 van de Verordening en de toelichting hierbij. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de eerdere aanvraag die [appellante] in december 2006 heeft ingediend voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor het jaar 2007, [appellante] niet kan baten, omdat het college die aanvraag bij besluit van 28 december 2006 heeft afgewezen, hiertegen geen bezwaarschrift is ingediend en dat besluit derhalve formele rechtskracht heeft gekregen, en de aanvraag van 7 november 2008 dus als een nieuwe aanvraag moet worden aangemerkt.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank dat ten onrechte heeft overwogen. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat het college in het besluit van 28 december 2006 heeft aangegeven dat zij de aanvraag later opnieuw kon indienen, hetgeen zij bij brief van 7 november 2008 heeft gedaan.
2.5. Het college heeft aan de afwijzing van de tegemoetkoming bij besluit van 28 december 2006 ten grondslag gelegd dat op dat moment onduidelijk was wanneer het reïntegratietraject van [appellante] zou aanvangen en de buitenschoolse opvang ten behoeve van haar zoon noodzakelijk zou zijn. In het besluit heeft het college vermeld dat [appellante] met het bijgesloten aanvraagformulier een nieuwe aanvraag kan indienen wanneer duidelijkheid bestaat over het aantal uren en de dagen waarop zij verplichtingen in het kader van haar reïntegratietraject heeft. [appellante] heeft van 11 mei 2007 tot 14 september 2007 via een reïntegratietraject bij Wezo Flex bv gewerkt. Zij heeft de aanvraag niet ingediend vóór aanvang van dit traject, toen duidelijkheid bestond over haar verplichtingen zoals het college in het besluit van 28 december 2006 heeft vermeld, maar eerst nadien bij brief van 7 november 2008. Dat dit te laat is volgt uit artikel 9, eerste lid, van de Verordening, en de toelichting op dit artikel, waarin is vermeld dat dit artikel bepaalt dat geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij het college is ingediend. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden het beroep ongegrond verklaard.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010