ECLI:NL:RVS:2010:BN1124

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908135/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • G.N. Roes
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van milieuregels bij nertsenhouderij en de rechtsgeldigheid van vergunningen

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 juli 2010 uitspraak gedaan over een handhavingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand. Het college had op 26 mei 2009 een last onder dwangsom opgelegd aan de vergunninghoudster, omdat er in haar inrichting aan de [locatie] te Loon op Zand meer nertsen werden gehouden dan waarvoor vergunning was verleend, in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. De vergunninghoudster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een heroverweging door het college op 8 september 2009, waarbij het college besloot af te zien van handhaving. De stichting Bont voor Dieren (stichting BvD) heeft hiertegen beroep ingesteld.

De Raad van State heeft vastgesteld dat de revisievergunning voor de inrichting niet binnen de vereiste termijn was gerealiseerd, waardoor deze was vervallen. De zaak draaide om de vraag of het college zich bij de handhaving moest baseren op de oprichtingsvergunning of de revisievergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college ten onrechte had aangenomen dat er concreet zicht op legalisatie bestond, omdat de aanvraag voor een nieuwe vergunning niet voldeed aan de eisen van de Wet ammoniak en veehouderij. De Raad van State verklaarde het beroep van de stichting BvD gegrond en vernietigde het besluit van 8 september 2009, waarbij het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen.

De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van milieuregels en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met vergunningverlening en handhaving. De Raad van State heeft ook de proceskosten en het griffierecht voor de stichting BvD toegewezen, wat de financiële gevolgen van het besluit voor de betrokken partijen onderstreept.

Uitspraak

200908135/1/M2.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Bont voor Dieren (hierna: stichting BvD), gevestigd te Amsterdam,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2009 heeft het college aan [vergunninghoudster] een last onder dwangsom opgelegd omdat in haar inrichting aan de [locatie] te Loon op Zand in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer meer nertsen worden gehouden dan waarvoor vergunning is verleend.
Bij besluit van 8 september 2009, verzonden op 11 september 2009, heeft het college beslist op de door [vergunninghoudster] naar voren gebrachte bezwaren, gericht tegen het besluit van 26 mei 2009. Daarbij is het besluit van 26 mei 2009 herroepen en is alsnog afgezien van handhaving.
Tegen dit besluit heeft de stichting BvD bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 6 november 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2010, waar stichting BvD, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.W.M. Schutte, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en vergezeld door haar [directeur], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2009 is de wet van 25 juni 2009 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht) in werking getreden. Ingevolge artikel IV van deze wet blijft, indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing. Dit betekent dat het nieuwe recht niet van toepassing is op het huidige geding.
2.2. Voor de inrichting is bij besluit van 10 juli 1979 een oprichtingsvergunning verleend voor, zover hier van belang, het houden van 3.000 nertsen met een ammoniakemissie van 1.740 kg per jaar.
Voor de inrichting is verder bij besluit van 12 november 2002 een revisievergunning verleend voor, zover hier van belang, het houden van 6.000 nertsen, verdeeld over drie stallen.
2.2.1. Tussen partijen was in geschil of voor de omvang van de bestaande rechten de oprichtingsvergunning of de revisievergunning tot uitgangspunt moet worden genomen. Het college is in het bestreden besluit uitgegaan van de oprichtingsvergunning. Uitgaande van de oprichtingsvergunning kon de geconstateerde overtreding volgens het college worden gelegaliseerd. Het college heeft zich naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2009 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=39077">200901403/1/M2</a> over het gedeeltelijk vervallen van bestaande rechten nadien op het standpunt gesteld dat toch geen sprake is van een legaliseerbare situatie. Volgens hem tast dit de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet aan, aangezien de uitspraak dateert van latere datum.
2.2.2. Vaststaat dat de bij de revisievergunning vergunde derde stal niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van die vergunning is gerealiseerd. De revisievergunning is dus ingevolge artikel 8.18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer voor zowel de derde stal als voor de daarin te houden 2.200 nertsen komen te vervallen. De revisievergunning is vervolgens in werking getreden voor zover het betreft 3.800 nertsen, met een ammoniakemissie van 950 kg per jaar. Ingevolge artikel 8.4, vierde lid, van de Wet milieubeheer is de oprichtingsvergunning hiermee komen te vervallen. Dat, zoals het college aanvoert, de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2009 dateert van na het nemen van het bestreden besluit zodat hij er op dat moment geen kennis van kon hebben dat hij zich voor de omvang van de bestaande rechten moest baseren op de revisievergunning, en niet op de oprichtingsvergunning op grond waarvan vergunningverlening gelet op de ammoniakemissie mogelijk was, kan hieraan niet afdoen.
2.3. Vaststaat dat ten tijde van het nemen van het besluit van 26 mei 2009 in de inrichting 5.207 nertsen werden gehouden en dat dit een hoger aantal is dan de 3.800 nertsen die op grond van de onderliggende revisievergunning in de inrichting gehouden mogen worden. Het college kon daarom ter zake handhavend optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er concreet zicht op legalisatie is, omdat op 15 mei 2009 een aanvraag voor een vergunning was ingediend.
2.4.1. Stichting BvD betoogt dat ten tijde van het nemen van de besluiten van 26 mei 2009 en 8 september 2009 geen concreet zicht op legalisatie bestond. Volgens haar kan de gevraagde vergunning niet worden verleend. In dit verband voert zij aan dat de inrichting is gelegen op minder dan 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied en dat verlening van de vergunning daarom in strijd is met artikel 6 van de Wet ammoniak en veehouderij.
2.4.2. De inrichting is gelegen in een zone van 250 meter rond het zeer kwetsbare gebied Landgoed Huis ter Heide. Gelet op het bepaalde in artikel 6 van de Wet ammoniak veehouderij kan in dat geval slechts vergunning worden verleend als de aanvraag geen betrekking heeft op een uitbreiding van, voor zover hier van belang, het aantal nertsen ten opzichte van de eerder vergunde situatie.
In artikel 7 van de Wet ammoniak en veehouderij is, kort weergegeven, bepaald dat in afwijking van artikel 6 vergunning kan worden verleend voor een uitbreiding van het aantal nertsen, mits de door dat veebestand veroorzaakte ammoniakemissie niet toeneemt ten opzichte van de eerder vergunde situatie.
2.4.3. Het indienen van een vergunbare aanvraag die strekt tot legalisatie van de thans bestaande, niet vergunde, situatie kan er onder omstandigheden toe leiden dat van handhavend optreden wordt afgezien.
[vergunninghoudster] heeft op 15 mei 2009 een aanvraag ingediend voor het houden van 6.953 nertsen, met een ammoniakemissie van 1.740 kg per jaar. Volgens het college was deze aanvraag na de daarop door [vergunninghoudster] ingediende aanvullingen vergunbaar. De desbetreffende aanvraag heeft echter betrekking op een uitbreiding van het aantal nertsen dat ten opzichte van de onderliggende revisievergunning in de inrichting mag worden gehouden, waarbij de door de inrichting veroorzaakte ammoniakemissie toeneemt. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat ten tijde van het besluit van 8 september 2009 de Wet ammoniak en veehouderij aan verlening van de vergunning in de weg stond. Het college heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat ten tijde van het nemen van het besluit van 8 september 2009 concreet zicht op legalisatie van de geconstateerde overtreding bestond. De gevraagde vergunning is door het college bij besluit van 22 maart 2010 geweigerd voor zover het betreft het houden van 3.150 nertsen, omdat het college zich thans op het standpunt stelt dat legalisatie voor het aantal nertsen dat ten tijde van het nemen van het besluit van 26 mei 2009 in de inrichting werd gehouden niet aan de orde is.
2.5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 8 september 2009 komt voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand van 8 september 2009, kenmerk 2009007804;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand op om binnen 6 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand tot vergoeding van bij de stichting stichting Bont voor Dieren in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand aan de stichting stichting Bont voor Dieren het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010
407-584.