ECLI:NL:RVS:2010:BN1121

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908045/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijziging bestemmingsplan Buitengebied door college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 21 juli 2009 besloten om geen goedkeuring te verlenen aan de wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen op 2 juni 2009. Het wijzigingsplan beoogde de splitsing van een agrarisch bouwblok op een perceel in het buitengebied, wat volgens het college in strijd was met het provinciaal planologisch beleid dat verstening in het buitengebied moet voorkomen. De appellant, die het bestaande agrarische bedrijf wilde splitsen, stelde dat er geen sprake was van nieuwvestiging en dat de bestaande bedrijfsactiviteiten niet zouden uitbreiden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 7 juni 2010, waarbij de appellant en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college van gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders. De Afdeling oordeelde dat het college van gedeputeerde staten in redelijkheid kon besluiten dat het wijzigingsplan in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeerde dat de door de appellant aangevoerde argumenten geen aanleiding gaven om het besluit van het college te herzien. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200908045/1/R3.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]), beide gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2009, nr. 1547534, heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van de door het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen bij besluit van 2 juni 2009 vastgestelde wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied wat betreft [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2009, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 november 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door [appellant] en [gemachtigde], bijgestaan door [gemachtigde], en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Verder is het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. G.P.M. van Tiel, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college van gedeputeerde staten te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college van gedeputeerde staten de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college van gedeputeerde staten erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Ingevolge artikel 3.5.1 van de voorschriften van het bestemmingsplan Buitengebied kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen teneinde een nieuw agrarisch bouwblok toe te staan ten behoeve van de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf, mits voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 24.2.1.
2.3. Het wijzigingsplan voorziet in een nieuw agrarisch bouwblok op het perceel aan de [locatie] te [plaats]. Met het plan wordt beoogd het huidige agrarische bouwblok ter grootte van 1 ha te splitsen in twee bouwblokken van 6000 m² en 4000 m² teneinde de ter plaatse gevestigde boomkwekerij te kunnen splitsen in een teeltbedrijf enerzijds en een teelt- en handelsbedrijf anderzijds.
2.4. Het college van gedeputeerde staten heeft goedkeuring onthouden aan het plan en heeft zich daarbij onder meer op het standpunt gesteld dat op grond van provinciaal planologisch beleid nieuwvestiging alleen mogelijk is indien sprake is van een verplaatsing van een bestaand agrarisch bedrijf, mits daarmee het algemeen belang is gediend en binnen een straal van 10 km van de bestaande locatie geen reële mogelijkheden tot hervestiging zijn. Van een dergelijke situatie is volgens het college van gedeputeerde staten geen sprake. Verder kan gelet op het anti-versteningsbeleid niet worden ingestemd met de bouwbloksplitsing, omdat door de splitsing van de bedrijven een uitbreiding per bouwblok tot 1,5 ha alsmede het oprichten van een bedrijfswoning mogelijk wordt.
2.5. [appellant] heeft bezwaren tegen de onthouding van goedkeuring aan het wijzigingsplan en voert aan dat hij het bestaande bedrijf in verband met bedrijfsopvolging wil splitsen en de bestaande bedrijvigheid op het bestaande bouwblok een eigen status wil toekennen. Volgens hem is er geen sprake van nieuwvestiging, omdat in het geldende bestemmingsplan ter plaatse reeds is voorzien in een bouwblok van 1 ha, waarop de bedrijfsactiviteiten al vele jaren plaatsvinden. Het is niet de bedoeling de bestaande bedrijfsbebouwing uit te breiden, zodat de verstening niet zal toenemen. Een bouwblok van ongeveer 0,5 ha zal toereikend zijn, ook in de toekomst. De vrees van het college van gedeputeerde staten dat er een uitbreiding tot 1,5 ha zal plaatsvinden is dan ook ongegrond. Bovendien zijn daar allerlei voorwaarden aan verbonden.
2.6. In de Interimstructuurvisie Noord-Brabant Brabant in Ontwikkeling, vastgesteld door provinciale staten op 27 juni 2008, en de Paraplunota ruimtelijke ordening, vastgesteld door het college van gedeputeerde staten bij besluit van 1 juli 2008, wordt onder nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf verstaan: de projectie van een agrarisch bouwblok op een locatie die volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een bouwblok. Vaststaat dat het perceel [locatie] te [plaats] in de AHS-landbouw als bedoeld in de Interimstructuurvisie is gelegen. Volgens het provinciaal planologisch beleid is nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf in de AHS-landbouw, voor zover hier van belang, uitsluitend toegestaan voor de verplaatsing van een bestaand bedrijf indien hiermee het algemeen belang is gediend en door middel van onderzoek is aangetoond dat binnen een straal van 10 km van de bestaande locatie geen reële mogelijkheid bestaat om het bedrijf te hervestigen. Het standpunt van het college van gedeputeerde staten dat de door [appellant] beoogde splitsing van zijn bestaande agrarische bouwblok met nieuwvestiging moet worden gelijkgesteld, acht de Afdeling niet onjuist, omdat aldus een nieuw agrarisch bouwblok ten behoeve van een nieuw agrarisch bedrijf wordt geschapen naast een reeds bestaand agrarisch bouwblok. Dat de bedrijfsactiviteiten van beide - in privaatrechtelijke zin gescheiden - bedrijven reeds jaren plaatsvinden, is bij deze beoordeling niet van belang. Het uitgangspunt in het provinciale beleid dat nieuwe agrarische bouwblokken in beginsel niet zijn toegelaten, acht de Afdeling niet onredelijk. De toekenning van een bouwblok aan de gronden van [appellant] is in strijd met dit beleid. Niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die in het hier aan de orde zijnde geval een uitzondering op dit beleid rechtvaardigen.
2.7. Verder heeft het college van gedeputeerde staten in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen dat door de splitsing van het agrarisch bouwblok van [appellant] de mogelijkheden om ter plaatse van het perceel [locatie] bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning op te richten ingevolge het bestemmingsplan Buitengebied worden verruimd, hetgeen in strijd is met het provinciaal planologisch beleid dat erop is gericht verstening in het buitengebied te voorkomen.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.9. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010
177-661.