ECLI:NL:RVS:2010:BN1093

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909716/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor woning in strijd met bestemmingsplan in Scharmer

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van [appellant sub 1] en het college van burgemeester en wethouders van Slochteren tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 november 2009. De rechtbank had het besluit van het college van 6 mei 2009 vernietigd, waarin het college het bezwaar van [bezwaarmaker] tegen de verleende bouwvergunning voor een woning met garage/berging en carport op het perceel tussen [locatie A] en [locatie B] te Scharmer gegrond had verklaard. Het college had eerder op 27 november 2008 vrijstelling en bouwvergunning verleend, maar de rechtbank oordeelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Interimregeling agrarische gronden". De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 2 juli 2010, waarbij de betrokken partijen zijn verschenen.

De Afdeling oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen zonder een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten. De Afdeling stelt vast dat Scharmer als een compleet dorp kan worden aangemerkt, wat betekent dat de vrijstellingsbevoegdheid van het college niet aan voorwaarden van een klein dorp is gebonden. De rechtbank had niet voldoende onderbouwd dat Scharmer niet als compleet dorp kon worden beschouwd. De hoger beroepen van [appellant sub 1] en het college zijn gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is vernietigd. Het beroep van [bezwaarmaker] tegen het besluit van 6 mei 2009 is ongegrond verklaard, en het griffierecht wordt aan [appellant sub 1] terugbetaald.

Uitspraak

200909716/1/H1.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Scharmer, gemeente Slochteren,
2. het college van burgemeester en wethouders van Slochteren,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 november 2009 in zaak nr. 09/522 in het geding tussen:
[bezwaarmaker]
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2008 heeft het college aan [appellant sub 1] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning met garage/berging en carport op het perceel tussen [locatie A] en [locatie B] te Scharmer (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 mei 2009 heeft het college het door [bezwaarmaker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 27 november 2008 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 3 november 2009, verzonden op 4 november 2009, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [bezwaarmaker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 6 mei 2009 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2009, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2009, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 14 december 2009. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 14 januari 2010.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [bezwaarmaker] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2010, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.A. Wols en het college , vertegenwoordigd door J.J. Jullens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [bezwaarmaker], vertegenwoordigd door mr. J.J. Nicolaas, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Interimregeling agrarische gronden", omdat op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden" zonder bouwvlak rust en ingevolge de bij die bestemming behorende planvoorschriften geen woning is toegestaan. Teneinde bouwvergunning voor het bouwplan te kunnen verlenen heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.2. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, voor zover hier van belang, kan het college vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de Ruimtelijke Ordening, aangegeven categorieën van gevallen.
2.3. Bij besluit van 8 augustus 2006 hebben gedeputeerde staten de "Provinciale projectenlijst ex artikel 19, tweede lid, van de WRO" vastgesteld. Hierin staat dat als categorie, waarvoor vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO kan worden verleend, is aangewezen: het bouwen van woningen ten behoeve van aan de kern gerelateerde functies, ter opvulling van een reeds bestaande open plek, mits:
1. het project naar aard en schaal in de bestaande ruimtelijke en functionele structuur past, met dien verstande dat open plekken in een klein dorp als bedoeld in het POP II uitsluitend met woningbouw worden opgevuld;
2. de met gedeputeerde staten gemaakte afspraken over het aantal te bouwen woningen in de gemeente in acht worden genomen. Indien het bouwen in een klein dorp betreft is voor het verlenen van vrijstelling een verklaring van geen bezwaar vereist;
3. (…)
De vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO wordt alleen gebruikt indien en voor zover een project geen onevenredige afbreuk doet aan omringende functies en bestemmingen.
2.4. In het POP II is als essentieel beleidsuitgangspunt opgenomen dat in dorpen waar de meest wezenlijke voorzieningen nog aanwezig zijn, kan worden gebouwd voor de lokale behoefte. Deze wordt bepaald door de te verwachten groei van het aantal huishoudens. Voorts is als zodanig uitgangspunt vermeld dat in de kleinste dorpen alleen incidenteel mag worden gebouwd, bijvoorbeeld om het beeld van het dorp of landschap te versterken of voor specifieke doelgroepen als ouderen en gehandicapten. Daartoe is uiteengezet dat gestreefd wordt naar concentratie van woningbouw in centrumdorpen, zijnde dorpen met een redelijk volwaardig en compleet pakket aan voorzieningen, dat men in kleinere dorpen zeer terughoudend is met het toestaan van nieuwbouw, terwijl in de kleinste dorpen woningbouw alleen wenselijk is waar dit de beeldkwaliteit van deze dorpen versterkt. Een aantal dorpen, niet zijnde centrumdorpen beschikt nog over behoorlijke voorzieningen en kunnen in dat opzicht worden beschouwd als complete dorpen. In deze dorpen kan in ieder geval worden gebouwd voor de eigen behoefte die voortvloeit uit gezinsverdunning, aldus het POP II.
2.5. De rechtbank heeft kort gezegd geoordeeld dat onduidelijk is of Scharmer moet worden aangemerkt als klein dorp als bedoeld in het POP II. Daartoe is overwogen dat Scharmer in het onderzoeksrapport "Voorzieningen in dorpen in de provincie Groningen" van het provinciaal ontwikkelingsinstituut Zorg en Welzijn van november 2000 (hierna: het onderzoeksrapport) niet zonder meer is aangemerkt als een compleet dorp als bedoeld in het POP II. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat in het besluit van 8 augustus 2006 niet staat vermeld dat een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten niet is vereist indien de meest wezenlijke voorzieningen binnen een redelijke afstand in een naburig dorp aanwezig zijn. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat in dit besluit ook niet staat vermeld dat een dorp in een dergelijk geval niet meer als klein dorp als bedoeld in het POP II kan worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit van 8 augustus 2006 op dit punt in ieder geval onvoldoende concreet, zodat het college hieruit niet de bevoegdheid heeft kunnen afleiden om in dit geval krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen zonder een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten.
2.6. [appellant sub 1] en het college betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bevoegd was tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO zonder een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten. In dit verband stellen zij zich op het standpunt dat Scharmer niet kan worden aangemerkt als een klein dorp als bedoeld in het Provinciaal Omgevingsplan Groningen (hierna: POP II).
2.6.1. Voor de vraag of in dit geval een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten is vereist om vrijstelling te kunnen verlenen, is bepalend of Scharmer als een zogenoemd klein dorp moet worden aangemerkt. In het POP II noch in het besluit van 8 augustus 2006 noch in het onderzoeksrapport is echter een definitie van het begrip klein dorp gegeven. De omstandigheid dat Scharmer in het onderzoeksrapport niet zonder meer is aangemerkt als compleet dorp, kan niet reeds tot de conclusie leiden dat voor het verlenen van vrijstelling een verklaring van geen bezwaar is vereist. Het college heeft ter zitting overtuigend toegelicht dat de dorpen Scharmer en Harkstede, gelet op de ontstaansgeschiedenis en de huidige situatie, zowel ruimtelijk als functioneel als één dorp moeten worden beschouwd. Bovendien is in het onderzoeksrapport aangegeven dat wanneer wordt gekeken of een van de daarin opgesomde voorzieningen binnen een redelijke afstand in een naburig dorp aanwezig is, Scharmer als compleet dorp met de meest wezenlijke voorzieningen kan worden aangemerkt. Het POP II voorziet ten aanzien van complete dorpen in andere mogelijkheden voor woningbouw dan ten aanzien van kleine dorpen. Naar het oordeel van de Afdeling volgt reeds hieruit dat een compleet dorp niet tevens als klein dorp kan worden aangemerkt. Nu Scharmer als compleet dorp kan worden aangemerkt en ingevolge het besluit van 8 augustus 2006 slechts voor de bouw van een woning in een klein dorp een verklaring van geen bezwaar is vereist alvorens vrijstelling kan worden verleend, betogen [appellant sub 1] en het college terecht dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen grond bestaat voor het oordeel dat het college ten behoeve van het bouwplan aan gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar had behoren te vragen. Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank ten onrechte tot de slotsom gekomen dat het college niet bevoegd was vrijstelling te verlenen.
De betogen slagen.
2.6.2. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.7. Nu de rechtbank ten onrechte niet is toegekomen aan de behandeling van de tweede beroepsgrond van [bezwaarmaker], zal de Afdeling hiertoe overgaan.
2.7.1. [bezwaarmaker] heeft in beroep betoogd dat het besluit van 6 mei 2009 niet op objectieve en redelijke gronden berust. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het college jarenlang het beleid heeft gevoerd dat ter plaatse van het perceel geen nieuwe woningen mogen worden gebouwd. Daar komt volgens hem bij dat [appellant sub 1] familie is van een oud-wethouder en huidig lid van de raad van de gemeente Slochteren. Het college heeft met het verlenen van vrijstelling derhalve de schijn van belangenverstrengeling gewekt, aldus [bezwaarmaker].
2.7.2. Het college heeft zich in onder meer zijn verweerschrift van 4 augustus 2009 op het standpunt gesteld dat eerst in 2008 contingenten beschikbaar waren voor de bouw van individuele woningen, zodat voor het bouwplan niet eerder vrijstelling en bouwvergunning kon worden verleend. Voorts is de ruimtelijke onderbouwing van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 27 november 2008 neergelegd in de notitie "Ruimtelijke onderbouwing [tussen locatie A en locatie B]". Hierin staat dat het bouwplan een open locatie in een bestaand bebouwingslint vult. Volgens de ruimtelijke onderbouwing is sprake van een hoogwaardige toevoeging aan de woningvoorraad, temeer daar het bouwplan aan het water is gelegen. Bovendien zal het bouwplan de bestaande zichtlijnen niet verstoren en blijft de openheid van het gebied rondom het perceel behouden. Gelet op deze ruimtelijke onderbouwing heeft het college het bouwplan in redelijkheid ruimtelijk aanvaardbaar kunnen achten.
Verder is het verlenen van vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, een bevoegdheid van het college. De enkele omstandigheid dat de zwager van [appellant sub 1] thans lid is van de raad van de gemeente Slochteren biedt derhalve geen grond voor het oordeel dat het college met het verlenen van vrijstelling de schijn van belangenverstrengeling heeft gewekt. Voorts heeft [appellant sub 1] ter zitting gesteld dat zijn zwager ten tijde van de indiening van de aanvraag om bouwvergunning reeds was afgetreden als wethouder, hetgeen door het college is bevestigd.
Gelet op het voorgaande, bestaat geen grond voor het oordeel dat het besluit van 6 mei 2009 niet op objectieve en redelijke gronden berust.
Het betoog faalt.
2.7.3. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [bezwaarmaker] tegen het besluit van 6 mei 2009 van het college alsnog ongegrond verklaren.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.9. Een redelijke uitleg van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 1] wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 november 2009 in zaak nr. 09/522;
III. verklaart het door [bezwaarmaker] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwinting euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010
357-593.