ECLI:NL:RVS:2010:BN1066

Raad van State

Datum uitspraak
7 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003276/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Buitengebied Leeuwarderadeel

Op 9 februari 2010 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan "Partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Leeuwarderadeel", dat door de raad van de gemeente Leeuwarderadeel op 8 oktober 2009 was vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een verzoeker, wonend in de gemeente Leeuwarderadeel, op 6 april 2010 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 16 juni 2010 ter zitting behandeld, waar de verzoeker en een vertegenwoordiger van de raad aanwezig waren.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Het bestemmingsplan voorziet in een herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied van Leeuwarderadeel, met als doel de juridisch-planologische regeling te actualiseren. De verzoeker betoogde dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan een vrijstellingsbevoegdheid voor het vergroten van agrarische bedrijfsgebouwen tot 10.000 m², en dat de landschappelijke inpasbaarheid niet los kan worden gezien van de omvang van de bebouwing.

Het college verdedigde dat de inpassing voldoende gewaarborgd is door het werkboek "De Nije Pleats yn Fryslân". De voorzitter concludeerde dat de vrijstellingsmogelijkheid voor agrarische bedrijfsgebouwen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en dat de verzoeker geen spoedeisend belang had bij zijn verzoek. Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201003276/2/R3.
Datum uitspraak: 7 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], gemeente Leeuwarderadeel,
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2010 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Leeuwarderadeel bij besluit van 8 oktober 2009 vastgestelde bestemmingsplan
"Partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Leeuwarderadeel".
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2010, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juni 2010, waar [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door M.A.A.W. van Vugt, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Leeuwarderadeel" voor zover daaraan door het college goedkeuring is onthouden. Daarnaast voorziet het plan in een juridisch-planologische regeling voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied van Leeuwarderadeel. Met het plan wordt tevens beoogd de juridisch-planologische regeling die voor dit gebied geldt te actualiseren.
2.3. [verzoeker] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 4, vijfde lid, onder a, aanhef en sub 2, van de planvoorschriften, waarin een vrijstellingsbevoegdheid voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van agrarische bedrijfsgebouwen tot 10.000 m² is opgenomen. [verzoeker] voert aan dat de in de vrijstellingsvoorwaarden genoemde landschappelijke inpasbaarheid, anders dan het college stelt, niet los kan worden gezien van de omvang van de bebouwing. Nu provinciale staten van Fryslân (hierna: provinciale staten) nog geen criteria hebben vastgesteld voor de inpassing van grote agrarische bedrijven had het college het plan niet mogen goedkeuren. Daarnaast voert [verzoeker] aan dat het college in zijn afweging ten onrechte in aanmerking heeft genomen dat in het streekplan Fryslân 2007 (hierna: het streekplan) geen maximumoppervlakte voor agrarische bedrijfsgebouwen is opgenomen.
2.4. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat een maximumoppervlakte van 10.000 m² voor agrarische bedrijfsgebouwen niet in de weg staat aan landschappelijke inpassing, nu de inpassing voldoende is gewaarborgd door het hanteren van het werkboek "De Nije Pleats yn Fryslân", zoals genoemd in artikel 4, vijfde lid, onder a, aanhef en sub 2, van de planvoorschriften als leidraad.
Ter zitting heeft de raad voorts betoogd dat [verzoeker] geen spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek, omdat met de verlening van bouwvergunning voor een agrarisch gebouw van meer dan 10.000 m² in 2007 reeds een precedent is geschapen en voor een ander bouwplan, dat voorziet in bebouwing van meer dan 10.000 m² een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure zal worden gevoerd.
2.5. Het betoog van de raad dat [verzoeker] geen spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek gaat eraan voorbij dat de in 2007 verleende vrijstelling alleen betrekking had op het destijds ingediende bouwplan, terwijl de verruimde vrijstellingsmogelijkheid thans in het plan zelf is opgenomen. Van een precedent is dan ook geen sprake. Voorts blijkt uit het verweerschrift van de raad dat naast de ingediende bouwaanvraag waarvoor een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure zal worden gevoerd, er nog een andere aanvraag is ingediend voor de uitbreiding van een agrarisch bedrijfsgebouw tot ongeveer 10.000 m² dat onder het nu voorliggende plan kan worden vergund. Gelet hierop heeft [verzoeker] een spoedeisend belang bij zijn verzoek.
2.6. Ingevolge artikel 4, vijfde lid, onder a, aanhef en sub 2, van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het derde lid, onder a, voor het vergroten van de onder sub 3 genoemde maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen tot ten hoogste 10.000 m², met dien verstande dat het bouwplan wordt ingepast in het landschap overeenkomstig de systematiek van hoofdstuk vier van het werkboek "De Nije Pleats yn Fryslân", uitgave 2009, provincie Fryslân.
2.6.1. Tussen partijen is niet in geschil dat in het streekplan geen maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte voor agrarische bedrijfsgebouwen is opgenomen. Het streekplan staat dan ook niet in de weg aan de goedkeuring van de in het plan opgenomen vrijstellingsmogelijkheid.
Dat provinciale staten nog geen criteria hebben vastgesteld voor de landschappelijke inpasbaarheid van omvangrijke agrarische bedrijfsgebouwen betekent niet dat deze criteria moeten worden afgewacht en dat agrarische bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 10.000 m² niet landschappelijk inpasbaar zijn. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze agrarische bedrijfsgebouwen zodanig omvangrijk moeten worden geacht dat landschappelijke inpassing voorshands is uitgesloten. In dit verband acht de voorzitter van belang dat het plan een bouwhoogte voor agrarische bedrijfsgebouwen toestaat van maximaal 14 meter. Evenmin heeft [verzoeker] aannemelijk gemaakt dat het werkboek, zoals genoemd in artikel 4, vijfde lid, onder a, aanhef en sub 2, van de planvoorschriften onvoldoende waarborgen bevat voor een verantwoorde landschappelijke inpassing van omvangrijke agrarische bedrijfsgebouwen.
Gelet hierop heeft het college zich naar het voorlopige oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vrijstellingsmogelijkheid voor een maximumoppervlakte van 10.000 m² voor agrarische bedrijfsgebouwen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.7. Gelet hierop bestaat geen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010
429-629.