201000670/1/H3.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van het Faunafonds,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 december 2009 in zaak nr. 09/1219 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
het bestuur van het Faunafonds.
Bij besluit van 20 juli 2007 heeft het Faunafonds een verzoek van [wederpartij] om een tegemoetkoming in de door grauwe ganzen aan het gewas maïs op een door hem gebruikt perceel in [plaats] veroorzaakte schade afgewezen.
Bij besluit van 2 februari 2009 heeft het Faunafonds opnieuw beslissend het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover gericht tegen de vaststelling dat de schade aan het perceel maïs voorzienbaar was en ongegrond voor het overige.
Bij uitspraak van 8 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 2 februari 2009 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het Faunafonds bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 17 februari 2010.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 5 maart 2010 heeft het Faunafonds opnieuw beslissend het door [wederpartij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 20 juli 2007 ingetrokken en een tegemoetkoming toegekend van € 2.000,00 euro.
Bij brief van 2 april 2010 heeft [wederpartij] een reactie hierop ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2010, waar het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. drs. J.C.Q. Bult en H.G. Engberink, werkzaam in zijn dienst, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) is er een Faunafonds dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorend tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming, als bedoeld in voormelde bepaling, slechts verleend, voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling), voor zover thans van belang, kan het bestuur van het Faunafonds de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade met inachtneming van het hierna bepaalde.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, kan het bestuur uitsluitend een tegemoetkoming verlenen voor schade, veroorzaakt door diersoorten, genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b van de Ffw, die door vraat, betreden, verontreiniging, graven, wroeten en vegen aan bedrijfsmatige landbouw, bosbouw of visserij is veroorzaakt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, zal het bestuur een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2, slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
Ingevolge het tweede lid, staan maatregelen of inspanningen ter voorkoming of beperking van schade, waarvan het bestuur meent dat deze naar eisen van redelijkheid en billijkheid door de grondgebruiker kunnen worden genomen, vermeld in het door het bestuur vastgestelde Handboek Faunaschade. Indien een grondgebruiker een niet in het Handboek Faunaschade vermeld verjaagmiddel wil aanwenden, legt hij het gebruik van het middel vooraf schriftelijk voor aan het bestuur.
Volgens het Handboek Faunaschade (hierna: het Handboek) is het Faunafonds van oordeel dat de grondgebruiker, om voor schadevergoeding in aanmerking te kunnen komen, een aantal van de in het Handboek vermelde maatregelen moet hebben getroffen. In het algemeen moet de grondgebruiker minimaal twee van de vermelde preventieve maatregelen hebben toegepast en kunnen aantonen dat deze maatregelen daadwerkelijk zijn genomen.
2.2. Aan de in het besluit op bezwaar van 2 februari 2009 gehandhaafde afwijzing heeft het Faunafonds met een verwijzing naar zijn vaste beleid ten grondslag gelegd dat [wederpartij] op het schadeperceel ten minste één visuele en één akoestische schadebeperkende maatregel had moeten nemen en dat hij dit niet heeft gedaan.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat het Faunafonds dit besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd. Van [wederpartij] kon in redelijkheid niet worden gevergd dat hij op 6 juli 2007, naast de getroffen maatregelen, nadere maatregelen zou treffen, nu in het Handboek de grauwe gans niet is opgenomen bij het afzonderlijke onderdeel maïs in de kolom schadeveroorzakende diersoorten en derhalve in het Handboek ten aanzien van schadebeperkende maatregelen geen verbinding is gelegd tussen grauwe ganzen en maïs, aldus de rechtbank.
2.4. Het Faunafonds betoogt dat de rechtbank daarmee voorbij is gegaan aan het uitgangspunt van het beleid dat bij de bestrijding van schade de nadruk dient te liggen op de verantwoordelijkheid van een ieder de schade te beperken. Voorts heeft het Faunafonds aangevoerd dat, hoewel in het Handboek geen verbinding is gelegd tussen grauwe ganzen en maïs, [wederpartij] volgens het beleid was gehouden minimaal twee typen afweermiddelen in te zetten, waarvan één visueel en één akoestisch.
2.5. In de uitspraak van 12 november 2008, zaaknummer
200801560/1, heeft de Afdeling de vernietiging door de rechtbank van het besluit op bezwaar, bevestigd. Zij heeft daartoe overwogen dat nu in het Handboek geen verbinding is gelegd tussen grauwe ganzen en maïs het Faunafonds voor de motivering van zijn standpunt dat de schade aan het perceel maïs voor [wederpartij] voorzienbaar was en hij dus ten onrechte geen preventieve maatregelen heeft genomen, niet heeft kunnen volstaan met de enkele mededeling dat [wederpartij] wist of had kunnen weten dat maïs een aantrekkelijk gewas is voor ganzen en dat ook overigens de vaststelling dat de schade voor [wederpartij] voorzienbaar was, onvoldoende was gemotiveerd.
2.5.1. Ter beoordeling staat thans of [wederpartij] maatregelen heeft genomen, die naar eisen van redelijkheid en billijkheid van hem konden worden gevergd ter beperking van de schade. Nu in het Handboek niet staat welke maatregelen moeten worden getroffen in het geval grauwe ganzen schade toebrengen aan maïs, geldt hier slechts het in het Handboek geformuleerde algemene uitgangspunt dat minimaal twee niet gespecificeerde maatregelen moeten zijn genomen.
Niet bestreden is dat [wederpartij], toen hij op 6 juli 2007 constateerde dat na zware regen grauwe ganzen schade toebrachten aan zijn maïsveld, hij dezelfde dag de ganzen heeft ver- en bejaagd, waarbij vijf ganzen zijn gedood. Daarnaast heeft hij op dezelfde dag mechanisch greppels gegraven om het water te laten weglopen, zodat het maïsveld onaantrekkelijker werd voor de ganzen. Naar [wederpartij] onweersproken heeft gesteld en ter zitting in hoger beroep heeft bevestigd, zijn de ganzen daarna niet meer teruggekomen. Gelet hierop kan niet worden staande gehouden dat de door [wederpartij] getroffen maatregelen en verrichte inspanningen niet het beoogde effect hebben gehad, te weten de verjaging van de ganzen. Weliswaar zijn maatregelen getroffen die niet in het Handboek zijn vermeld, maar nu het hier ging om onmiddellijk ingrijpen ter beperking van de schade die reeds werd aangericht, kon vooraf schriftelijk overleg over die maatregelen in redelijkheid niet worden gevergd.
Het Faunafonds heeft derhalve het verzoek van [wederpartij] om een tegemoetkoming in de door grauwe ganzen aan het gewas maïs veroorzaakte schade op onjuiste gronden afgewezen.
De rechtbank heeft het besluit op bezwaar van 2 februari 2009 terecht vernietigd, zij het ten dele op andere gronden.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.7. Bij besluit van 5 maart 2010 heeft het Faunafonds, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Bij dit besluit is geheel tegemoetgekomen aan de bezwaren van [wederpartij]. Het van rechtswege ontstane beroep tegen dit besluit dient ongegrond te worden verklaard.
2.8. Het Faunafonds dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 5 maart 2010 ongegrond;
III. veroordeelt het Faunafonds tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 468,15 (zegge: vierhonderdachtenzestig euro en vijftien cent), waarvan € 437,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. bepaalt dat van het Faunafonds een griffierecht van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010