ECLI:NL:RVS:2010:BN0496

Raad van State

Datum uitspraak
7 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907208/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Bloemenbuurt door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

Op 7 juli 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland besloten goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan "Bloemenbuurt", vastgesteld door de raad van de gemeente Den Haag op 27 november 2008. Dit besluit werd aangevochten door een appellant, die stelde dat hij als belanghebbende moest worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 mei 2010 behandeld. De appellant betoogde dat het bestemmingsplan in strijd was met de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het college niet had onderzocht of het plan in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling oordeelde dat de appellant, ondanks zijn afstand tot de plandelen, wel degelijk belang had bij de zaak, omdat hij zicht had op de mogelijke bebouwing. De Afdeling concludeerde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom het toestaan van maximaal vijf bouwlagen op de plandelen planologisch aanvaardbaar was. De Afdeling vernietigde het besluit van het college en onthield goedkeuring aan de plandelen, omdat het college had gehandeld in strijd met de WRO en de Awb. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij het college werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

200907208/1/R1.
Datum uitspraak: 7 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2009 met het kenmerk PHZ-2009-490685 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Den Haag bij besluit van 27 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Bloemenbuurt".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door ing. M. Verhoef, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de raad, vertegenwoordigd door mr. L.C. van Enkhuijzen en M.G.L. de Nijs, beiden werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bestemmingsplan voorziet onder meer in de mogelijkheid om op de plandelen aan de Laan van Meerdervoort met de bestemming "Woondoeleinden 1" en de aanduiding "maximum aantal bouwlagen" met daarin het cijfer "5" (hierna: de plandelen) maximaal vijf bouwlagen te bouwen.
2.2. Met de raad stelt het college zich op het standpunt dat [appellant] niet als belanghebbende aangemerkt kan worden en dat diens beroep dientengevolge niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Hiertoe voert het college met de raad aan dat [appellant] te ver weg woont van de plandelen om hier zicht op te kunnen hebben en voor zover [appellant] wel zicht op de plandelen heeft, dat dit slechts voor het meest westelijk gelegen plandeel aan de Laan van Meerdervoort met de bestemming "Woondoeleinden 1" en de aanduiding "maximum aantal bouwlagen" met daarin het cijfer "5" kan gelden.
Dit betoog faalt. De woning van [appellant] is op ongeveer 125 meter gelegen van het dichtstbij gelegen plandeel met de bestemming "Woondoeleinden 1" en de aanduiding "maximum aantal bouwlagen" met daarin het cijfer "5" en telt drie bouwlagen. Uit de stukken en het onderzoek ter zitting is gebleken dat [appellant] vanuit zijn woning zicht heeft op de met dit plan mogelijk gemaakte bebouwing op de plandelen, mede doordat de tussenliggende bebouwing slechts twee bouwlagen telt. Gezien het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de belangen van [appellant] rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken, voor zover het de plandelen betreft.
2.3. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.4. [appellant] betoogt dat ten onrechte niet bekend is gemaakt dat de aanduiding dat op de plandelen maximaal vijf bouwlagen toegestaan zijn, in het ontwerpbestemmingsplan is opgenomen, terwijl deze aanduiding niet was opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan.
2.5. De bestemmingsplanprocedure vangt op grond van de WRO aan met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Uit de WRO, noch uit enige andere wettelijke bepaling vloeit de verplichting voort om de omstandigheid dat het ontwerpbestemmingsplan is gewijzigd ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan in de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan te vermelden. Voorts is dit ook uit het oogpunt van zorgvuldigheid niet vereist.
Het betoog van [appellant] faalt.
2.6. [appellant] betoogt voorts dat het toestaan van maximaal vijf bouwlagen op de plandelen niet kan volgen uit de "Structuurvisie Den Haag 2020, Wereldstad aan Zee", zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 28 juni 2005 (hierna: de Structuurvisie), nu op grond van de Structuurvisie slechts bij herstructurering langs doorgaande wegen en groen van minimaal vijf bouwlagen moet worden uitgegaan. Van herstructurering is volgens [appellant] voor dit deel van de Laan van Meerdervoort geen sprake. Op de door hem bestreden plandelen staan onder meer woningen, opgericht in de stijl van de Nieuwe Haagse School en wijziging van de bestaande bebouwing tot een bouwhoogte in 5 bouwlagen wordt de komende tien jaren niet gerealiseerd, aldus [appellant].
2.7. Het college stelt zich op het standpunt dat het toestaan van bebouwing van maximaal vijf bouwlagen voortkomt uit de verdichtingsopgave die door de Structuurvisie wordt gegeven. De raad heeft volgens het college een start met die verdichtingsopgave gemaakt door toe te staan dat maximaal vijf bouwlagen gerealiseerd kunnen worden, ook nu er in het bestemmingsplan geen sprake is van herstructurering langs de Laan van Meerdervoort. Volgens de raad is het toestaan van vijf bouwlagen langs de Laan van Meerdervoort een concrete vertaling van het uitgangspunt van minimaal vijf bouwlagen zoals opgenomen in de Structuurvisie.
2.8. In § 3.2.4 van de plantoelichting is vermeld dat volgens de Structuurvisie langs doorgaande wegen en groen bebouwing in vijf lagen mogelijk gemaakt dient te worden.
De Structuurvisie verwoordt de verdichtingsopgave, voor zover hier van belang, als volgt: "Langs doorgaande wegen en groen zal bij herstructurering in principe worden uitgegaan van een bouwhoogte van minimaal vijf lagen."
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat realisering van al dan niet gestapelde woningbouw in 5 bouwlagen binnen de planperiode niet is voorzien op de onderhavige plandelen, waar in de huidige situatie woningen zijn gesitueerd met geen grotere bouwhoogte dan 2 verdiepingen met een kap dan wel woningen met 3 bouwlagen met plat dak, terwijl in de onmiddellijke omgeving ook woningen in 2 bouwlagen voorkomen. De Afdeling stelt dan ook vast dat [appellant] terecht stelt dat, omdat in het bestemmingsplan geen sprake is van herstructurering, uit de Structuurvisie niet voortvloeit dat langs de Laan van Meerdervoort een bouwhoogte van minimaal vijf bouwlagen mogelijk moet worden gemaakt.
Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij de Structuurvisie aldus uitlegt dat langs doorgaande wegen waar geen sprake is van herstructurering maximaal in plaats van minimaal vijf bouwlagen mogelijk gemaakt dienen te worden. De Afdeling overweegt dat [appellant] terecht heeft gesteld dat de Structuurvisie voor deze uitleg geen aanknopingspunten bevat. Anders dan de verdichtingsopgave van de Structuurvisie heeft de raad noch het college verder een motivering gegeven waarom het bouwen van maximaal vijf bouwlagen op de plandelen planologisch aanvaardbaar is.
2.9. [appellant] betoogt dat de nadere eisen regeling met betrekking tot vijf bouwlagen te summier is om voldoende bescherming te bieden aan belangen als de waarde van het ensemble of de bezonning van de omliggende woningen. Volgens [appellant] is onvoldoende gemotiveerd waarom voor het toestaan van één extra bouwlaag een uitgewerkte nadere eisen regeling in het bestemmingsplan is opgenomen en voor het toestaan van maximaal vijf bouwlagen met een zeer summiere nadere eisen regeling is volstaan. [appellant] betoogt voorts dat aan het bestemmingsplan ten onrechte geen onderzoek ten grondslag ligt naar de gevolgen voor de bezonning van het toestaan van maximaal vijf bouwlagen op de plandelen.
2.10. Met de raad stelt het college zich op het standpunt dat in combinatie met de beschrijving in hoofdlijnen in de voorschriften van het bestemmingsplan en toetsing aan het welstandsbeleid, de nadere eisen regeling met betrekking tot vijf bouwlagen eenzelfde bescherming van de betrokken belangen biedt als de nadere eisen regeling ten aanzien van één extra bouwlaag. Voorts biedt volgens het college en de raad de nadere eisen regeling met betrekking tot vijf bouwlagen voldoende waarborgen om eventuele onevenredige schaduwhinder te voorkomen, zodat bij de vaststelling van het bestemmingsplan een onderzoek naar de gevolgen voor de bezonning niet noodzakelijk was.
2.11. Artikel 5, derde lid, onder i, van de planvoorschriften luidt, voor zover hier van belang:
"Nadere eisen met betrekking tot vijf bouwlagen langs doorgaande wegen: Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in verband met de inpasbaarheid in de aanwezige stedenbouwkundige context nadere eisen te stellen ten aanzien van de geleding en situering van initiatieven voor het realiseren van vijf bouwlagen langs doorgaande wegen."
De beschrijving in hoofdlijnen ingevolge artikel 5, tweede lid, van de planvoorschriften luidt:
"Daar waar op de plankaart vijf lagen zijn toegestaan langs doorgaande wegen gelden de volgende algemene toetsingscriteria:
- inpassing van de te realiseren bebouwing in de bestaande stedelijke structuur;
- niet-onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.
Voor wat betreft het laatste wordt met name gedoeld op waarborging van privacy, bezonning en voorkoming van windhinder."
De nadere eisen regeling ten aanzien van één extra bouwlaag ingevolge artikel 5, vierde lid, van de planvoorschriften luidt:
"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in verband met de bezonning en om reden van de stedenbouwkundige inpasbaarheid nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de opbouw van het volume van de dakopbouw.
Ten aanzien van deze aspecten is de hiernavolgende uitwerking van toepassing.
a. Ten aanzien van de bezonning:
I. De situering van de extra bouwlaag dient zodanig te zijn, dat de (het) perc(e)l(en) aan de overzijde van de straat gelegen, blijkens een daartoe door de aanvrager ingesteld onderzoek, geen onevenredige schaduwhinder ondervind(t)en. Er is sprake van onevenredige schaduwhinder, indien als gevolg van de plaatsing van de extra bouwlaag tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 29 februari- 21 oktober bij een zonhoogte van meer dan 10˚ niet zijn gewaarborgd.
II. Aan de achterzijde van het gebouw, waarop de extra bouwlaag zal worden geplaatst, dient de situering van de extra bouwlaag zodanig te zijn, dat de aangrenzende percelen en/of aan de achterzijde gelegen percelen en de daarbij behorende tuinen als gevolg van de extra bouwlaag geen onevenredige schaduwhinder ondervinden.
Het hiervoor onder a. inzake de bezonning beschreven criterium alsmede de bij de aanvrager neergelegde onderzoeksverplichting zijn daarbij onverkort van toepassing.
b. Ten aanzien van de stedenbouwkundige inpasbaarheid:
De in dit kader te stellen eisen zien toe op de waarborging van het behoud van het aanwezige stedenbouwkundig ensemble. Hiervan zal sprake zijn indien aanwezige straatwanden (vrijwel) identiek zijn en daardoor een collectieve stedenbouwkundige samenhang vertonen. De nadere eisen kunnen gesteld worden ten opzichte van de situering en/of opbouw van het bouwvolume. Eveneens zullen daartoe strekkende nadere eisen gesteld kunnen worden ter waarborging van de identieke situering en opbouw van het bouwvolume binnen het desbetreffende woonblok waarop de extra bouwlaag geplaatst zal worden."
2.12. De raad heeft naar aanleiding van de zienswijzen tegen de gevolgen van het toestaan van maximaal vijf bouwlagen op de plandelen, opdracht gegeven voor onderzoek dat heeft geresulteerd in de rapporten het "Bezonningsonderzoek Bloemenbuurt Den Haag" van 23 april 2010 (hierna: het Bezonningsonderzoek) en de "Optimalisatie bezonning Bloemenbuurt te Den Haag" van 23 april 2010 (hierna: de Optimalisatie). In het Bezonningsonderzoek is de bezonning op de bebouwing tussen de Hyacinthweg en de Valkenboskade ten noorden van de Laan van Meerdervoort onderzocht, in de bestaande situatie en in het geval dat de bebouwing op de plandelen vijf bouwlagen telt. Als norm is gehanteerd dat ten minste twee bezonningsuren per dag mogelijk moeten zijn in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober, uitgaande van een zonshoogte van meer dan 10˚. Hierbij ligt het meetpunt op het midden van de gevel op 0,75 meter hoogte en mag de bezonning van de voor- en achtergevel bij elkaar worden opgeteld.
2.13. Uit het Bezonningsonderzoek volgt dat door vijf bouwlagen op de plandelen op verschillende plaatsen in het plangebied schaduwhinder zal worden veroorzaakt die niet aan de door de raad gestelde norm voldoet. Het doel van de Optimalisatie is aan te tonen dat aan de afmetingen van de opbouwen op zodanige wijze nadere eisen zijn te stellen dat de schaduwhinder binnen de norm zal vallen. In de Optimalisatie is echter op de plandelen op verschillende plaatsen uitgegaan van minder dan vijf bouwlagen. Op deze plaatsen is bebouwing van vijf bouwlagen kennelijk niet mogelijk zonder schaduwhinder te veroorzaken die buiten de door de raad gehanteerde norm valt.
2.14. In de nadere eisen regeling ten aanzien van één extra bouwlaag is uitgewerkt wat onder onevenredige schaduwhinder en stedenbouwkundige inpasbaarheid moet worden verstaan. In de nadere eisen regeling met betrekking tot vijf bouwlagen en de beschrijving in hoofdlijnen is onduidelijk aan de hand van welke criteria moet worden beoordeeld of al dan niet sprake is van niet-onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat en inpasbaarheid in de bestaande stedelijke structuur bij het toestaan van vijf bouwlagen. Voorts hebben vijf bouwlagen een aanzienlijk grotere invloed op de omgeving in vergelijking met de invloed die één extra bouwlaag op de omgeving heeft. De raad en het college hebben niet, althans onvoldoende gemotiveerd aangegeven op grond waarvan een dergelijke summiere nadere eisen regeling met betrekking tot vijf bouwlagen, gezien de aanzienlijk grotere invloed van vijf bouwlagen, gerechtvaardigd is.
Dit klemt temeer nu uit het Bezonningsonderzoek en de Optimalisatie volgt dat op meerdere plaatsen op de plandelen het bouwen van maximaal vijf bouwlagen tot normoverschrijdende schaduwhinder zal leiden. In die gevallen kunnen eisen aan de geleding en situering van de bouwlagen geen soelaas bieden tegen onevenredige schaduwhinder, omdat op grond van dit bestemmingsplan bebouwing van maximaal vijf bouwlagen op de plandelen bij recht is toegestaan. De raad had derhalve al bij de vaststelling van het bestemmingsplan behoren te onderzoeken of het toestaan van vijf bouwlagen op de plandelen langs de Laan van Meerdervoort geen onevenredige schaduwhinder zal veroorzaken. Het college heeft dit niet onderkend.
2.15. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat de plandelen zijn vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb en voorts dat het college zich op basis van de beschikbare informatie niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat het college, door de plandelen goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de plandelen, dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding zelf voorziend goedkeuring te onthouden aan de plandelen.
2.16. Gezien het voorgaande behoeft hetgeen overigens is aangevoerd geen bespreking meer.
2.17. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland van 7 juli 2009 met het kenmerk PHZ-2009-490685 voor zover het betreft de plandelen aan de Laan van Meerdervoort met de bestemming "Woondoeleinden 1" en met de aanduiding "maximum aantal bouwlagen" met daarin het cijfer "5";
III. onthoudt goedkeuring aan de plandelen aan de Laan van Meerdervoort met de bestemming "Woondoeleinden 1" en met de aanduiding "maximum aantal bouwlagen" met daarin het cijfer "5";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €318,54 (zegge: driehonderdachttien euro en vierenvijftig cent);
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010
410-655.