200907639/1/H2.
Datum uitspraak: 7 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten a] (hierna: appellant a) en [appellanten b] (hierna: [appellant b]), allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 18 augustus 2009 in zaak nr. 08/118 in het geding tussen:
[appellant a] en [appellant b]
het college van burgemeester en wethouders van Koggenland.
Bij onderscheiden besluiten van 16 augustus 2007 heeft het college verzoeken van de ouders van [twee kinderen appellant a] en [drie kinderen appellant b] tot bekostiging van aangepast (taxi)vervoer van die kinderen naar en van school voor het schooljaar 2007-2008 afgewezen en een tegemoetkoming in de kosten van het openbaar vervoer met één begeleider zonder eigen bijdrage toegekend van onderscheidenlijk € 3.003,00 en € 4.004,00.
Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college het door [appellant a] en [appellant b] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 augustus 2009, verzonden op 24 augustus 2009, heeft de rechtbank het door [appellant a] en [appellant b] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 november 2007 vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de aan [appellant a] toegekende vergoeding en bepaald dat het college in zoverre een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant a] en [appellant b] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 november 2009.
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het college bij besluit van 30 december 2009 opnieuw op het tegen het op [appellant a] betrekking hebbende besluit gemaakte bezwaar beslist.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant a] en [appellant b] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2010, waar [appellant a] en [appellant b], vertegenwoordigd door S.H. de Bruine, adviseur leerlingenvervoer van de Vereniging Gereformeerd Primair Onderwijs West-Nederland, en het college, vertegenwoordigd door T. van Hooff, werkzaam bij de gemeente Koggenland, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft het college betoogd dat [appellant a] en [appellant b] geen belang meer hebben bij het hoger beroep, omdat met de bij besluit van 30 december 2009 toegekende vergoedingen de totale vergoeding uitkomt op een bedrag dat hoger is dan de daadwerkelijke kosten van aangepast vervoer naar en van school voor de kinderen van [appellant a] en [appellant b].
2.1.1. Bij de besluiten van 16 augustus 2007 heeft het college voor het schooljaar 2007/2008 aan [appellant a] en [appellant b] een tegemoetkoming in de kosten van het openbaar vervoer toegekend. Daarbij is tevens, bij wijze van overgangsregeling, voor de periode van 20 augustus tot 1 oktober 2007 een vergoeding toegekend voor taxivervoer. Ter zitting hebben [appellant a] en [appellant b] desgevraagd verklaard dat hun kinderen ook na afloop van die periode gebruik hebben gemaakt van taxivervoer naar en van school. Hierbij maakten zij gezamenlijk gebruik van één taxibusje.
2.1.2. Bij besluit van 30 december 2009 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, voor de terugreis van de kinderen [appellant a] alsnog een vergoeding toegekend voor aangepast vervoer. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat daarmee de totale vergoeding die aan [appellant a] en [appellant b] is toegekend voor het schooljaar 2007/2008 hoger is dan de in dat jaar door hen werkelijk gemaakte kosten voor taxivervoer. Dat betekent dat met het besluit van 30 december 2009 bereikt is wat [appellant a] en [appellant b] konden bereiken met het instellen van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank en zij hebben in zoverre dan ook geen belang bij de beoordeling daarvan. Dat zij, naar zij ter zitting hebben betoogd, over de teveel ontvangen vergoeding belasting verschuldigd zijn, maakt dat, wat daar verder ook van zij, niet anders.
2.1.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder andere uitspraak van 2 maart 2005 in zaak nr.
200403342/1) kan het belang van een oordeel omtrent de rechtmatigheid van besluiten evenzeer zijn gelegen in de omstandigheid dat appellanten het inhoudelijk oordeel van de Afdeling kunnen betrekken bij aanvragen die leiden tot besluiten in de toekomst. Hoewel [appellant a] en [appellant b] ter zitting te kennen hebben gegeven ook voor de schooljaren, volgend op het schooljaar 2007/2008, te hebben verzocht om bekostiging van aangepast (taxi)vervoer, dan wel daar nog om te zullen verzoeken, is daarin geen grond gelegen voor het aannemen van belang bij het hoger beroep. Voor elk schooljaar moet immers opnieuw worden beoordeeld of er een aanspraak bestaat op bekostiging van aangepast (taxi)vervoer en die beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van de omstandigheden zoals die zijn in het desbetreffende schooljaar. Dat betekent dat een oordeel over de rechtmatigheid van de afwijzing voor het schooljaar 2007/2008 geen betekenis heeft voor toekomstige besluiten. Op voorhand is, naar het college ter zitting uiteen heeft gezet, niet uitgesloten dat voor een volgend schooljaar die aanspraak voor [appellant a] en [appellant b] bestaat. Tegen de besluiten ten aanzien van volgende schooljaren kan bezwaar en beroep worden gemaakt, waarbij de dan voorliggende besluiten op hun eigen merites moeten worden beoordeeld, zodat ook uit een oogpunt van rechtsbescherming geen belang bestaat bij het hoger beroep.
2.2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Wieland
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010