200907521/1/R3.
Datum uitspraak: 7 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]), gemeente Wûnseradiel,
de raad van de gemeente Wûnseradiel,
verweerder.
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Wons" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 oktober 2009.
De raad en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.J. Roos, advocaat te Wolvega, en de raad, vertegenwoordigd door J. Oosterhof, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het beroep van [appellant] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" voor het perceel aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […], dat voorziet in de bouw van twee nieuwe woningen. Hij betoogt dat de raad er ten onrechte vanuit is gegaan dat deze woningen reeds zijn gerealiseerd.
2.1.1. Vast staat dat de twee woningen aan de [locatie] nog niet zijn gerealiseerd. Het onderhavige plan staat de woningen voor het eerst toe. Een motivering waarom het bestreden plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening ontbreekt evenwel. De verwijzing van de raad naar het besluit van 19 september 2007 waarbij voor de woningen een bouwvergunning en vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is verleend, is hiervoor onvoldoende. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat bij besluit van 15 april 2008 is beslist op de bezwaren van [appellant] ter zake van de verleende bouwvergunning en vrijstelling en dat dit besluit reeds vóór de vaststelling van het bestreden plandeel door de rechtbank Leeuwarden werd vernietigd. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad ter zitting heeft erkend dat het besluit van 15 april 2008 niet berustte op een deugdelijke motivering.
2.1.2. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" voor het perceel aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […], dat voorziet in de bouw van twee nieuwe woningen, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde plandeel met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.2. [appellant] betoogt dat ten onrechte wordt afgeweken van het open- plekken-beleid voor [plaats] en dat de ruimtelijke structuur van het gebied rond het perceel aan de [locatie] wordt aangetast.
2.2.1. Ter zitting heeft de raad desgevraagd aangegeven dat er voor [plaats] geen specifiek open-plekken-beleid wordt gevoerd. Voor zover [appellant] in dit verband heeft gewezen op de toelichting van het voorheen geldende plan overweegt de Afdeling dat dit voorheen geldende plan met de inwerkingtreding van het onderhavige plan is komen te vervallen. Voor zover [appellant] heeft gewezen op paragraaf 2.3 van toelichting van het onderhavige plan, overweegt de Afdeling dat in deze paragraaf slechts een beschrijving wordt gegeven van de ruimtelijke structuur van [plaats]. Paragraaf 2.3 van de plantoelichting bevat geen beleidsuitspraken over deze ruimtelijke structuur. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft verder geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ruimtelijke structuur van desbetreffende gebied niet onevenredig wordt aangetast door het plan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de nieuwe woningen blijkens de plankaart zodanig zijn gesitueerd dat een aantal bestaande open onbebouwde plekken wordt gehandhaafd.
2.3. [appellant] voert aan dat de raad ten onrechte afwijkt van het provinciale advies om voor projecten met een oppervlakte groter dan 50 m² een aanlegvergunning verplicht te stellen.
2.3.1. Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 kan de raad bij een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening verplicht stellen.
Ingevolge artikel 41a, voor zover hier van belang, is artikel 39 niet van toepassing op projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m² en kan de raad een hiervan afwijkende andere oppervlakte vaststellen.
2.3.2. Vast staat dat aan het gebied waar het perceel aan de [locatie] deel van uitmaakt de dubbelbestemming "Archeologisch waardevol gebied" is toegekend. Ingevolge artikel 3.4 van de planregels, voor zover hier van belang, is zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met deze dubbelbestemming verboden om uit te voeren met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad in artikel 3.4 van de planregels niet in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de in artikel 41a van de Monumentenwet 1988 genoemde oppervlakte van 100 m². Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad niet gebonden is aan het door [appellant] genoemde provinciale advies en dat de raad nog bezig is met het opstellen van archeologisch beleid.
2.4. Verder voert [appellant] aan dat zijn vrije uitzicht verloren gaat, dat de lichtinval in zijn woning zal verminderen en dat zijn privacy wordt weggenomen.
2.4.1. De Afdeling stelt voorop dat [appellant] geen recht op blijvend vrij uitzicht heeft. De woningen liggen blijkens de verbeelding ten zuiden van de woning van [appellant] op een afstand van ten minste 8 meter. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de nieuwe woningen op een grotere afstand ten zuiden van zijn woning hadden moeten worden gesitueerd, overweegt de Afdeling dat ter zitting is komen vast te staan dat een dergelijke situering van de woningen niet mogelijk is vanwege de aanwezigheid van archeologische waarden ter plaatse.
De goot- en bouwhoogte van de nieuwe woningen mag ingevolge artikel 11.2 van de planregels niet meer dan 3,5 respectievelijk 8 meter bedragen. De dakhelling dient ten minste 30˚ te bedragen. Mede gelet hierop heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat ernstige schaduwwerking vanwege de nieuwe woningen kan optreden.
Onder deze omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- leefklimaat van [appellant] niet onevenredig wordt aangetast vanwege de nieuwe woningen.
2.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Wûnseradiel van 30 juni 2009, voor zover het het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" voor het perceel aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […], betreft;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder II. vernietigde plandeel van het besluit van 30 juni 2009 in stand blijven;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Wûnseradiel tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 741,30 (zegge: zevenhonderdeenenveertig euro en dertig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de raad van de gemeente Wûnseradiel aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010