200905877/1/R3.
Datum uitspraak: 7 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], respectievelijk gevestigd en wonend te [plaats] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),
de raad van de gemeente Hof van Twente,
verweerder.
Bij besluit van 26 mei 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Goor Centrum e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.J.P. Robers, advocaat te Hengelo, en de raad, vertegenwoordigd door J.E. Koetsier-Keizer en K. Lueks, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het beroep van [appellant] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Woongebied 1" voor het perceel [locatie]. Dit plandeel had volgens hem niet in één nieuwe woning, maar in drie dan wel ten minste twee nieuwe woningen moeten voorzien.
2.2. [appellant] betoogt dat het perceel [locatie] braak zal blijven liggen, nu slechts in één nieuwe woning op dit perceel is toegestaan.
Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunt voor het oordeel dat uitvoerbaarheid van het bestreden plandeel onvoldoende is gegarandeerd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat binnen de planperiode geen nieuwe woning op het perceel zal worden gerealiseerd.
2.3. [appellant] betoogt dat het toestaan van meer nieuwe woningen op het perceel [locatie] dan thans het geval is, ruimtelijk aanvaardbaar moet worden geacht.
2.3.1. In het ontwerpplan was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van twee nieuwe woningen op het perceel [locatie]. Bij de vaststelling van het plan is deze wijzigingsbevoegdheid komen te vervallen door aanname van een amendement. Uit de toelichting bij het amendement volgt dat aan de opname van de bouwmogelijkheid voor één nieuwe woning op het perceel [locatie] in het voorheen geldende plan discussies zijn voorafgegaan in vergaderingen van de raad op 26 juni 2003, 28 september 2004 en 21 december 2004. De overwegingen die in 2004 hebben geleid tot het toestaan van één nieuwe woning op het perceel zijn blijkens de toelichting bij het amendement nog steeds valide.
2.3.2. Hoewel [appellant] moet worden toegegeven dat de motivering van het voormelde amendement summier is, ziet de Afdeling geen aanknopingspunt deze ondeugdelijk te achten. Daartoe overweegt de Afdeling dat, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, aan het toestaan van één nieuwe woning in het voorheen geldende plan niet alleen de overweging ten grondslag heeft gelegen dat de provincie niet kon instemmen met de bouw van meerdere nieuwe woningen op het perceel [locatie]. Ook de overwegingen dat het perceel [locatie] wordt gekenmerkt door een specifieke ligging en dat meerdere nieuwe woningen leiden tot verstening hebben een rol gespeeld. Laatstgenoemde overwegingen zijn blijkens de stukken aan de orde gekomen in de vergadering van de raad van 26 juni 2003 waarnaar in de toelichting bij het amendement wordt verwezen.
2.3.3. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat het college van burgemeester en wethouders op basis van een stedenbouwkundig advies het realiseren van meerdere nieuwe woningen op het perceel [locatie] ruimtelijk aanvaardbaar acht, overweegt de Afdeling dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan niet bij dit college, maar bij de raad berust. Het aangevoerde geeft geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad met de aanname van het voormelde amendement de betrokken belangen onvoldoende heeft afgewogen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de omstandigheid dat de provincie streeft naar efficiënt ruimtegebruik, zoals [appellant] heeft aangevoerd, geen recht geeft op nieuwe bouwmogelijkheden. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de vaststelling van het bestreden plandeel een zodanige schade zal lijden dat de raad daaraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
2.3.4. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat onder meer aan de Gondalaan wel nieuwe woningbouw wordt toegestaan, overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie aan de Gondalaan verschilt met de aan de orde zijnde situatie, omdat aan de Gondalaan sprake is van lintbebouwing in de bebouwde kom. Het aangevoerde geeft geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad zich niet op dit standpunt heeft kunnen stellen. Daarbij betrekt de Afdeling dat het perceel [locatie] blijkens de stukken ligt aan de rand van Goor in een overgangszone naar het buitengebied.
2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010