ECLI:NL:RVS:2010:BN0458

Raad van State

Datum uitspraak
7 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904104/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • G.N. Roes
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Colmschate-Zuid door college van gedeputeerde staten van Overijssel

Op 7 april 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel besloten over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Colmschate-Zuid", dat door de raad van de gemeente Deventer op 27 augustus 2008 was vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen op 8 juni 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak werd op 12 mei 2010 ter zitting behandeld, waarbij de appellanten en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de gemeente Deventer. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college de taak heeft om te onderzoeken of het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het woongebied Colmschate, met een bestemming "Groen" en een wijzigingsbevoegdheid voor sportvoorzieningen. De appellanten betogen dat het gemeentebestuur zijn toezeggingen niet is nagekomen en dat er geen behoefte is aan nieuwe sportvoorzieningen. De Afdeling oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de wet en dat de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot een verminderde rechtsbescherming van de omwonenden. De conclusie is dat het beroep ongegrond is verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200904104/1/R3.
Datum uitspraak: 7 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2009, kenmerk 2009/0055336, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Deventer bij besluit van 27 augustus 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Colmschate-Zuid".
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2009, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2010, waar [appellant] en anderen, bij monde van [appellant] en [gemachtigde], zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de raad, vertegenwoordigd door ing. T.E. Ruiter en mr. J.H.W. Bogers, beiden werkzaam bij de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het woongebied Colmschate, dat ten zuidoosten van de kern Deventer ligt. Voor de gronden gelegen tussen de Anna Reynvaanstraat en de Oxersteeg (hierna: het perceel) is in het plan de bestemming "Groen" opgenomen en de nadere aanduiding ‘gebied waar wijzigingsbevoegdheid geldt ex art. 11 WRO'. Ingevolge deze nadere aanduiding, in samenhang met artikel 8, zesde lid, van de planvoorschriften is de raad bevoegd de bestemming van dit perceel te wijzigen in de bestemming "Sport-Sportterrein".
Procedurele aspecten
2.3. [appellant] en anderen betogen dat het gemeentebestuur zijn toezegging om de omwonenden nauw te betrekken bij de totstandkoming van het bestemmingsplan en het voornemen een golfoefenafslagplaats op het perceel te realiseren niet is nagekomen. Ook heeft het gemeentebestuur niet alle relevante informatie over het bestemmingsplan en het voornemen aan de omwonenden verstrekt.
2.3.1. Blijkens de stukken is ter zake van de terinzagelegging van het ontwerpplan en het vastgestelde plan en de mogelijkheid daartegen zienswijzen en bedenkingen in te brengen, voldaan aan de in de WRO en Awb gestelde publicatie-eisen. Voor zover [appellant] en anderen stellen dat zij ten onrechte niet persoonlijk en tussentijds op de hoogte zijn gehouden van de totstandkoming van het bestemmingsplan en het voornemen een golfoefenafslagplaats te realiseren, overweegt de Afdeling dat noch in de WRO noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan een dergelijke verplichting bestaat. Daarnaast is uit de stukken, noch uit het verhandelde ter zitting gebleken van toezeggingen van de zijde van het gemeentebestuur. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met de toepasselijke wettelijke bepalingen of op een onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
Materiële aspecten
2.4. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met de wijzigingsbevoegdheid die rust op het perceel. Zij voeren aan dat het perceel in de hoofdgroenstructuur van de gemeente Deventer ligt, waar sportvoorzieningen niet zijn toegestaan. Ook ontbreekt volgens [appellant] en anderen de behoefte aan nieuwe sportvoorzieningen. Dit volgt volgens hen uit de "Sportnota - Integrale Toekomstvisie Binnen- en Buitensportaccommodaties" en uit de omstandigheid dat de afgelopen vijftien jaar geen gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, die reeds in het voorheen geldende plan was opgenomen. Voorts betogen [appellant] en anderen dat door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in het plan in plaats van het bij het gemeentebestuur ingediende initiatief voor de realisatie van een golfoefenafslagplaats, een goede ruimtelijke afweging van dit initiatief onmogelijk wordt gemaakt en de rechtsbescherming van de omwonenden hiertegen wordt verminderd. Zij vrezen dat de verkeersaantrekkende werking, de ruime openingstijden en de heldere verlichting van de toekomstige golfoefenafslagplaats zullen leiden tot een verslechtering van hun woon- en leefklimaat.
2.4.1. Het college brengt in navolging van de raad naar voren dat het perceel deel uitmaakt van de zogenoemde 'groene vingers', waar een sportfunctie is toegestaan. Voorts stelt het college zich op het standpunt dat de behoefte aan ruimte voor sportvoorzieningen aanwezig is, en dat het perceel vanwege de ligging aan de rand van de woonwijk en de bebouwde kom geschikt is voor deze voorzieningen. Daarnaast wijst het college erop dat het gemeentebestuur nog niet heeft beslist op de bouwaanvraag om een golfoefenafslagplaats te realiseren op het perceel.
2.4.2. Ingevolge artikel 8.6, onder 8.6.1, van de planvoorschriften kan de gemeenteraad, met toepassing van artikel 11 van de WRO, gronden met de bestemming "Groen", voor zover gelegen binnen de op de plankaart als zodanig aangegeven grens van de wijzigingsbevoegdheid, wijzigen in de bestemming "Sport-Sportterrein", mits:
a. de noodzaak tot realiseren van een additionele sportaccommodatie, danwel tot verplaatsing van een bestaande sportaccommodatie vaststaat;
b. het bebouwingspercentage van de gronden waarop deze wijzigingsbevoegdheid van toepassing is, niet meer dan 5 bedraagt.
2.4.3. Volgens het "Structuurplan Deventer 2025" maakt het gebied deel uit van de zogenoemde 'groene vingers', waar de beeldkwaliteit, natuur en functionaliteit als uitgangspunten gelden. Een aantal gebruiksvormen is hier toegestaan, zoals natuur, recreatie en water. Het standpunt van het college dat sportdoeleinden passend zijn binnen deze uitgangspunten, acht de Afdeling niet onjuist.
2.4.4. Voorts overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 33 van de WRO, voor zover hier van belang, een bestemmingsplan ten minste eenmaal in de tien jaren dient te worden herzien. Uit deze bepaling volgt dat de wetgever een planperiode van tien jaar voor ogen staat. De verwachting van het college dat binnen deze planperiode toepassing zal worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid, acht de Afdeling aannemelijk. Weliswaar volgt uit de "Sportnota - Integrale toekomstvisie Binnen- en Buitensportaccommodaties" dat geen directe noodzaak bestaat om het bestaande aanbod aan accommodaties voor buitensport uit te breiden, maar hieruit hoefde het college niet af te leiden dat de noodzaak hiertoe zich ook niet binnen de aankomende tien jaar zal voordoen.
2.4.5. Het standpunt van het college en de raad dat het gebruik van het perceel voor sportdoeleinden vanuit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat in beginsel aanvaardbaar is, acht de Afdeling niet onredelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat tussen het perceel en de bestaande woningen in het plan een groenstrook van circa 30 m aanwezig is waarop de wijzigingsbevoegdheid geen betrekking heeft. Daarnaast is het perceel gelegen aan de rand van het woongebied Colmschate en het stedelijk gebied van Deventer.
Indien toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid komt niet alleen de vraag aan de orde of de wijzigingsregels zijn nageleefd, maar ook de vraag of de wijze waarop in het wijzigingsplan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen invulling is gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, alsmede de vraag of het wijzigingsplan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. [appellant] en anderen hebben de mogelijkheid om tegen een wijzigingsplan zienswijzen in te dienen en vervolgens eventueel beroep in te stellen. Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het plan leidt tot een verminderde rechtsbescherming van de omwonenden van het perceel.
2.5. Voorts betogen [appellant] en anderen dat de vervangende bestemming "Sport-Sportterrein" dusdanig is verruimd ten opzichte van het voorheen geldende plan dat het ook sportvoorzieningen omvat die een grotere invloed hebben op de omgeving. Dit blijkt volgens hen uit de omstandigheid dat het gemeentebestuur voornemens is medewerking te verlenen aan de realisatie van een golfoefenafslagplaats op het perceel.
2.5.1. Het college, in navolging van de raad, betwist dat de bestemming "Sport-Sportterrein" is verruimd ten opzichte van het voorheen geldende plan.
2.5.2. Ingevolge paragraaf 6, artikel 23, van de planvoorschriften van het voorheen geldende plan "Swormink-Zuid 1993" zijn de op de plankaart, blijkens de daarop voorkomende verklaring "Sportvoorzieningen" aangewezen gronden bestemd voor sportdoeleinden.
Ingevolge artikel 14, onder a, van de planvoorschriften van het onderhavige plan zijn de op de plankaart voor "Sport-Sportterrein" aangewezen gronden bestemd voor sportvoorzieningen en sportterreinen.
Het standpunt van het college dat het onderhavige plan niet voorziet in een verruiming van de mogelijkheden om het perceel te gebruiken voor sportdoeleinden ten opzichte van het voorheen geldende plan, acht de Afdeling niet onjuist. Ook de raad heeft ter zitting toegelicht dat geen materiële wijziging is beoogd van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden die ingevolge het bestemmingsplan zijn toegelaten. Het gebruik van het perceel ten behoeve van de golfsport was na wijziging van de bestemming "Groen" in de bestemming "Sportvoorziening" ook onder vigeur van het vorige bestemmingsplan toegelaten.
2.6. Ook betogen [appellant] en anderen dat het plan ten onrechte niet voorziet in afschermende voorzieningen in de zuidoostelijke hoek van het perceel, terwijl de geluidsoverlast de afgelopen jaren is toegenomen en de luchtkwaliteit is verslechterd. [appellant] en anderen voeren aan dat een akoestisch onderzoek en een luchtkwaliteitonderzoek moeten worden uitgevoerd, omdat sprake is van een gewijzigde situatie in het plangebied. Zij wijzen in dit verband onder meer op de verbreding en de sterk toegenomen verkeersintensiteit op de Rijksweg A1. Voorts vragen [appellant] en anderen zich af of deze onderzoeken ook moeten worden uitgevoerd als toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid.
2.6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat een akoestisch onderzoek niet is vereist, omdat het plan conserverend van aard is en niet voorziet in nieuwe geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van de Holterweg, N348 en de Rijksweg A1 liggen. Ook is volgens het college geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist, omdat het plan niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen op het perceel. De aspecten geluid en luchtkwaliteit worden beoordeeld als toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid, aldus het college.
2.6.2. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen verplichting op grond van de Wet geluidhinder bestaat om geluidwerende voorzieningen te treffen ten behoeve van de woningen van [appellant] en anderen. De geluidshinder ten gevolge van de (verbreding van de) Rijksweg A1 is reeds beoordeeld bij de planologische procedure die voorzag in die verbreding. Overigens voorziet het bestemmingsplan in een geluidwerende voorziening langs de Rijksweg A1. Ten aanzien van de mogelijke geluidshinder ten gevolge van de wijzigingsbevoegdheid, overweegt de Afdeling dat het standpunt van het college dat een akoestisch onderzoek zal worden verricht bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als duidelijk is welke sportvoorziening precies op het perceel wordt gevestigd, niet onredelijk is. Dit staat niet in de weg aan het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Het bezwaar van [appellant] en anderen omtrent geluid kan aan de orde komen in de procedure inzake de wijziging van de bestemming.
2.6.3. Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, onder b.1, van de Wet milieubeheer kunnen bestuursorganen de in het tweede lid bedoelde bevoegdheden of de daar bedoelde wettelijke voorschriften, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, uitoefenen dan wel toepassen in gevallen waarin bij een uitoefening of toepassing, met inachtneming van het vijfde lid en de krachtens dat lid gestelde regels, aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft.
2.6.4. Nu het voorheen geldende plan in een soortgelijke wijzigingsbevoegdheid voorzag, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat in zoverre geen sprake is van een nieuwe ontwikkeling. Gelet hierop moet redelijkerwijs uitgesloten worden geacht dat als gevolg van de uitoefening van de wijzigingsbevoegdheid een verslechtering van de luchtkwaliteit zal optreden. Onder deze omstandigheden behoefde geen onderzoek te worden verricht naar de gevolgen van de wijzigingsbevoegdheid voor de luchtkwaliteit.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het desbetreffende onderdeel van het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010
177-618.