201005324/2/H2.
Datum uitspraak: 1 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (hierna: het college),
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 21 april 2010 in zaken nrs. 08/7440 en 08/8430 in het geding tussen:
het college en de raad van de gemeente Zoetermeer (hierna: de gemeenteraad).
Bij besluit van 6 november 2007 heeft het college een verzoek van [wederpartij] om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2007 heeft de gemeenteraad een verzoek van [wederpartij] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 2 september 2008 heeft het college het door [wederpartij] tegen het besluit van 6 november 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 oktober 2008 heeft de gemeenteraad het door [wederpartij] tegen het besluit van 17 december 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [wederpartij] tegen de besluiten van 2 september 2008 en 13 oktober 2008 ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 13 oktober 2008 in stand blijven, de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten en aan [wederpartij] ten laste van de gemeente Zoetermeer nadeelcompensatie wordt toegekend ten bedrage van € 295.313,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2004 tot aan de dag van algehele voldoening.
Tegen deze uitspraak hebben [wederpartij] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 mei 2010, en het college en de gemeenteraad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2010, heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 juni 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D.S.P. Fransen, advocaat te Den Haag, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. P. Smit, advocaat te Rhoon, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak.
2.3. Tegenover het belang van het college staat het belang van [wederpartij] om reeds thans, al was het maar voorlopig, te kunnen beschikken over het bedrag, dat de rechtbank als nadeelcompensatie heeft toegekend. Dit belang is louter financieel van aard. Nu in de uiteenzetting van [wederpartij], zowel schriftelijk als mondeling ter zitting, geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn aangevoerd, die er in dit geval toe nopen dat aan de aangevallen uitspraak gevolg wordt gegeven, weegt het reeds om die reden niet op tegen dat van het college om hangende hoger beroep geen gevolg te hoeven geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat er geen aanleiding is om op voorhand aan te nemen dat die uitspraak in hoger beroep zonder meer geheel in stand zal blijven.
Onder deze omstandigheden ziet de voorzitter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2010