200907984/1/R1.
Datum uitspraak: 7 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Teylingen bij besluit van 18 december 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Klaas Hennepoelpolder en Veerpolder" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2009, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2010, waar het college, vertegenwoordigd door J.J. Zuiderwijk, werkzaam bij de provincie, is verschenen. Voorts is daar de raad, vertegenwoordigd door N.F.A. van Beek en R.W.I. Rietveld, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellant] betoogt dat hij ten onrechte niet is gehoord met betrekking tot de voorgenomen onthouding van goedkeuring aan artikel 4, eerste lid, sub b, van de planvoorschriften.
2.2.1. Het college is op grond van de WRO noch enig ander wettelijk voorschrift verplicht om [appellant] te horen in het kader van de bestemmingsplanprocedure. Onder omstandigheden kan hiertoe echter uit het oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding wel aanleiding toe bestaan. Het enkele feit dat [appellant] eigenaar is van het perceel waarop de onthouding van goedkeuring ziet, is echter niet een bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college gehouden was [appellant] te horen. Ook anderszins is van een dergelijke bijzondere omstandigheid niet gebleken.
2.3. Voorts heeft [appellant] aangevoerd dat hij ten onrechte niet is geïnformeerd over de onthouding van goedkeuring aan artikel 4, eerste lid, sub b, van de planvoorschriften.
2.3.1. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.4. Het college heeft goedkeuring onthouden aan artikel 4, eerste lid, sub b, van de planvoorschriften, op grond waarvan twee dienstwoningen zijn toegestaan op de gronden met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)". Het college stelt zich op het standpunt dat reeds een dienstwoning aanwezig is en dat het toestaan van een tweede dienstwoning in strijd is met het beleid van het college in de nota "Regels voor Ruimte", omdat volgens deze nota slechts één dienstwoning per bedrijf is toegestaan. Tevens is de noodzaak voor een tweede dienstwoning niet onderbouwd, aldus het college.
2.4.1. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan artikel 4, eerste lid, sub b, van de planvoorschriften. Volgens hem is deze onthouding van goedkeuring gebaseerd op een onjuiste toepassing van de nota "Regels voor Ruimte". Daartoe voert hij aan dat op basis van deze nota bij sloop van 1.000 m² aan agrarische bedrijfsopstallen een burgerwoning mag worden teruggeplaatst in het kader van "Ruimte voor Ruimte".
2.4.2. De raad stelt zich op het standpunt dat de door [appellant] bedoelde "Ruimte-voor-ruimte"-regeling in de nota "Regels voor Ruimte" in dit geval niet van toepassing is, aangezien deze betrekking heeft op de sloop en sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en het ter compensatie daarvan bouwen van een of meer burgerwoningen met het oog op landschappelijke kwaliteitswinst. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad terecht gesteld dat deze situatie zich hier niet voordoet, omdat het plan voorziet in de bouw van dienstwoningen. Nu [appellant] tevens de noodzaak voor een dienstwoning niet heeft onderbouwd, heeft het college derhalve terecht goedkeuring onthouden aan artikel 4, eerste lid, sub b, van de planvoorschriften.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant] is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep van [appellant] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g.Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010