ECLI:NL:RVS:2010:BN0253

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004403/1/V2 en 201004403/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • N. Walcott Oliai
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de minister van Justitie tegen uitspraak rechtbank inzake verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, die op 26 maart 2010 werd gedaan. De rechtbank had de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie op 13 augustus 2009. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de minister, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met de overwegingen van de rechtbank.

De minister heeft op 3 mei 2010 hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift begon op 2 april 2010 en eindigde op 29 april 2010. Het hoger beroepschrift werd echter pas op 3 mei 2010 ingediend, wat betekent dat het niet tijdig was. De minister voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de uitspraak formeel op 4 april 2010 was verzonden. De Raad van State oordeelde echter dat de minister de uitspraak op 1 april 2010 per fax had ontvangen, en dat er geen verwarring kon zijn over de aanvang en beëindiging van de termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep niet ontvankelijk en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de vreemdeling, tot een bedrag van € 437,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mr. H.G. Lubberdink, in tegenwoordigheid van mr. N. Walcott Oliai, ambtenaar van Staat, en werd openbaar uitgesproken op 18 juni 2010.

Uitspraak

201004403/1/V2 en 201004403/2/V2.
Datum uitspraak:18 juni 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000, op het hoger beroep van:
de minister van Justitie (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, (hierna: de rechtbank) van 26 maart 2010 in zaak nr. 09/32048 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 26 maart 2010 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 mei 2010, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de minister de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de minister zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, vangt de termijn voor het indienen van een hoger beroepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 is een hoger-beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan één week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken.
2.1.1. Blijkens de bij het afschrift van de aangevallen uitspraak (hierna: de uitspraak) behorende aanbiedingsbrief is de uitspraak op 1 april 2010 per fax aan de minister verzonden. Daarmee is de termijn voor het indienen van een hoger-beroepschrift aangevangen op 2 april 2010 en geëindigd op 29 april 2010. Het per fax verzonden hoger-beroepschrift is op 3 mei 2010 bij de Raad van State binnengekomen en derhalve niet tijdig ingediend. Het originele hoger-beroepschrift is op 10 mei 2010 binnengekomen. Op de enveloppe ontbreekt een van TNT post afkomstig poststempel. Nu het voorts niet daags na afloop van de termijn is ontvangen, bestaat - voor zover al kan worden aangenomen dat het hoger-beroepschrift ter post is bezorgd - geen grond om aan te nemen dat de terpostbezorging voor het einde van de termijn heeft plaatsgevonden. Het originele hoger-beroepschrift is evenmin tijdig ingediend.
2.1.2. Voor zover de reactie van de minister bij brief van 1 juni 2010 aldus moet worden begrepen dat hij daarmee heeft beoogd te betogen dat voormelde termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat blijkens de stempel op de uitspraak deze formeel niet op 1 april 2010, maar op 4 april 2010 is verzonden en niet aan hem kan worden tegengeworpen van de op de uitspraak vermelde verzenddatum uit te zijn gegaan, kan hij daarin niet worden gevolgd. Nu, zoals hiervoor is overwogen, de uitspraak blijkens de daarbij behorende aanbiedingsbrief op 1 april 2010 per fax is verzonden en gesteld noch gebleken is dat hij de uitspraak niet daadwerkelijk op die datum heeft ontvangen, kan voor de minister geen verwarring hebben bestaan over de aanvang en beëindiging van de termijn voor het indienen van een hoger-beroepschrift en kan onder die omstandigheid aan de verzenddatum op de aangevallen uitspraak geen doorslaggevende betekenis worden gehecht. Dit geldt te meer, nu niet aannemelijk is dat de rechtbank de uitspraak op 4 april 2010, zijnde een zondag, heeft verzonden.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
2.3. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk;
II. wijst het verzoek af.
III. veroordeelt de minister van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N. Walcott Oliai, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Walcott-Oliai
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2010
555.
Verzonden: 18 juni 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser