ECLI:NL:RVS:2010:BM9688

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904685/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • G.N. Roes
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied 1988, partiële herziening 2007 voor Transport- en sorteerbedrijf aan de Locht

Op 30 juni 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak betreffende het bestemmingsplan "Buitengebied 1988, partiële herziening 2007 Transport- en sorteerbedrijf aan de Locht". Dit bestemmingsplan werd op 7 april 2009 vastgesteld door de raad van de gemeente Veldhoven. Tegen dit besluit hebben twee appellanten beroep ingesteld, waarbij zij hun bezwaren hebben geuit over de ontvankelijkheid van het plan, de procedurele aspecten, en de materiële aspecten van de uitbreiding van het bedrijventerrein.

De appellanten stelden dat het vastgestelde plan wezenlijk was gewijzigd ten opzichte van het ontwerp, waardoor de wettelijke procedure opnieuw doorlopen had moeten worden. De Raad van State oordeelde echter dat de wijzigingen niet van dien aard waren dat er sprake was van een nieuw plan. De Afdeling concludeerde dat de raad de procedure correct had doorlopen en dat de appellanten niet in hun belangen waren geschaad door de wijze van terinzagelegging van het ontwerp.

Daarnaast betoogden de appellanten dat onvoldoende onderzoek was gedaan naar alternatieve locaties voor de uitbreiding van het bedrijventerrein. De raad stelde dat verplaatsing van het bedrijf niet haalbaar was en dat de uitbreiding noodzakelijk was voor de groei van het bedrijf. De Afdeling oordeelde dat de raad voldoende rekening had gehouden met de belangen en dat de keuze voor de uitbreiding op de huidige locatie gerechtvaardigd was.

De appellanten voerden ook aan dat de uitbreiding in strijd was met provinciaal en gemeentelijk beleid. De raad weerlegde deze stellingen door aan te geven dat de uitbreiding al was ingetekend in de structuurvisie en dat er contractuele afspraken waren gemaakt voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering. De Afdeling oordeelde dat de raad zich terecht op het standpunt had gesteld dat de uitbreiding niet in strijd was met het geldende beleid.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling de beroepen ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De proceskostenveroordeling werd afgewezen.

Uitspraak

200904685/1/R3.
Datum uitspraak: 30 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Veldhoven,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2009, nr. 09.011, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 1988, partiële herziening 2007 Transport- en sorteerbedrijf aan de Locht" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2009, beroep ingesteld. Zowel [appellant sub 1] als [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 11 augustus 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2010, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M.T.C.A. Smets, advocaat te Eindhoven, [appellant sub 2], eveneens vertegenwoordigd door mr. M.T.C.A. Smets, en de raad, vertegenwoordigd door J. IJff en J. van Hoosmalen, beiden werkzaam bij de gemeente, en E. Roelofsen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. D. Wintraecken.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. Ter zitting heeft de raad aangevoerd dat [appellant sub 2] geen procesbelang meer heeft, aangezien hij per 4 december 2009 niet langer woonachtig is in de gemeente Veldhoven, noch eigendommen heeft in de directe omgeving van het plangebied.
Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 2] huurder is van het perceel [locatie], dat tegenover het plangebied ligt, en zijn kantoor op het perceel uitoefent. Uit dien hoofde is [appellant sub 2] als belanghebbende aan te merken.
Het plan
2.2. Het plan voorziet in een uitbreiding van het bedrijventerrein De Heibloem, ten behoeve van het ter plaatse gevestigde [bedrijf]. Het bestaande bedrijventerrein, dat tussen de kernen Veldhoven en Steensel ligt, heeft een omvang van 6,1 hectare en is in gebruik bij [betonfabriek] en diverse bedrijfsonderdelen van [bedrijf], namelijk [bedrijfsonderdeel A], [bedrijfsonderdeel B], [bedrijfsonderdeel C] en [bedrijfsonderdeel D] Het plan voorziet in een uitbreiding van ongeveer 2,4 hectare ten noordoosten van het bestaande terrein voor de opslag van puin en stalling van materieel, waaronder een mobiele puinbreker.
Procedurele aspecten
2.3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het vastgestelde plan dusdanig is gewijzigd ten opzichte van het ontwerp dat sprake is van een nieuw plan. De bestemmingsplanprocedure had daarom opnieuw moeten worden doorlopen, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
2.3.1. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.
Vaststaat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. Deze afwijkingen van het ontwerp zijn naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het bestaande bedrijventerrein, waarvoor geen relevante wijzigingen waren voorzien in het ontwerp, niet meer is opgenomen in het vastgestelde plan. Voor de gronden waar de uitbreiding is beoogd, is de bedrijfsbestemming van die uitbreiding in het vastgestelde plan gehandhaafd. De raad heeft ter zitting voorts toegelicht dat de planregels en de verbeelding van het vastgestelde plan niet wezenlijk zijn veranderd, maar slechts zijn aangepast aan de nieuwe standaarden voor het opstellen van een bestemmingsplan.
2.4. Voorts betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat het ontwerp en het vastgestelde plan niet vanaf de datum van terinzagelegging elektronisch beschikbaar zijn gesteld. Daarnaast heeft het gemeentebestuur niet gelijktijdig met de terinzagelegging van het ontwerp en het vastgestelde plan een kennisgeving aan hen verstuurd. Ook betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat het ontwerp niet in de vakantieperiode ter inzage had mogen worden gelegd. Tot slot voeren zij aan dat de raad in strijd met artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) het plan niet heeft vastgesteld binnen twaalf weken na de afloop van de termijn van terinzagelegging.
2.4.1. Voor zover het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gestelde betrekking heeft op het vastgestelde plan, wordt overwogen dat deze beroepsgronden betrekking hebben op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit. Deze gronden kunnen reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.4.2. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, onder a, van de Wro wordt het ontwerpbesluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar gesteld. Buiten geschil is dat deze stukken niet eerder dan zes dagen na aanvang van de termijn van terinzagelegging digitaal beschikbaar waren. De Afdeling is evenwel van oordeel dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daardoor niet in hun belangen zijn geschaad, noch dat andere belanghebbenden daardoor zijn benadeeld. Hiertoe wordt overwogen dat de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat het ontwerp en de bijbehorende stukken gedurende de gehele termijn van terinzagelegging op het gemeentehuis ter inzage hebben gelegen, en dat belanghebbenden de mogelijkheid hebben gehad het ontwerpbesluit met de hierbij behorende stukken zowel digitaal als op het gemeentehuis in te zien. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling aanleiding het geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te passeren.
2.4.3. Voorts is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan. In de Wro, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan de raad in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp van een bestemmingsplan.
2.4.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat het ontwerpplan ten onrechte in een vakantieperiode ter inzage heeft gelegen, wordt overwogen dat noch de Wro noch de Awb zich tegen die handelwijze verzet.
2.4.5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren terecht aan dat de in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro gestelde termijn is overschreden. Uit deze wettelijke bepaling noch uit enige andere bepaling kan echter worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd is het bestemmingsplan vast te stellen.
2.4.6. De door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aangevoerde procedurele bezwaren geven, gelet op het voorgaande, geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.
Materiële aspecten
Alternatieve locatie
2.5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat onvoldoende onderzoek is verricht naar alternatieve locaties voor de gewenste uitbreiding van het bedrijventerrein.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het verplaatsen van [bedrijf] naar het industrieterrein De Run of Habraken niet haalbaar is, omdat op deze terreinen geen kavels van voldoende omvang beschikbaar zijn. Daarnaast is gehele of gedeeltelijke verplaatsing van [bedrijf] geen reële optie vanwege de nauwe samenhang tussen de verschillende bedrijfsonderdelen en bedrijfsactiviteiten van het bedrijf. De keuze om op de huidige locatie uit te breiden is voorts ingegeven door de omstandigheid dat het op het bedrijventerrein gevestigde bedrijf [betonfabriek] een grote afnemer is van de producten van [bedrijf], aldus de raad.
2.5.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad alternatieve locaties niet in zijn besluitvorming heeft betrokken. De beslissing van de raad om de uitbreiding op de onderhavige locatie planologisch mogelijk te maken, berust op een bewuste, nader onderbouwde keuze.
Beleid
2.6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de uitbreiding van [bedrijf] in strijd is met het provinciale beleid, met name met de "Interimstructuurvisie Noord-Brabant, Brabant in Ontwikkeling" (hierna: Interimstructuurvisie) en de "Paraplunota ruimtelijke ordening" (hierna: Paraplunota). Zij voeren aan dat het provinciale beleid uitbreiding van een niet aan het buitengebied gebonden bedrijf met meer dan 15% niet toestaat, evenmin als het uitbreiden van een bedrijventerrein op gronden gelegen binnen de Groene hoofdstructuur (hierna: GHS) of binnen de Agrarische hoofdstructuur - Landbouw (hierna: AHS-Landbouw). Daarnaast voeren zij aan dat al eerder een uitbreiding van het bedrijf in afwijking van het provinciale beleid heeft plaatsgevonden. Voorts betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de provinciale Rood-met-groen-regeling. Ook is de uitbreiding in strijd met het gemeentelijke beleid, dat is neergelegd in de "Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven" (hierna: Structuurvisie Veldhoven), aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de uitbreiding van het bedrijventerrein niet in strijd is met het provinciale beleid, noch met het gemeentelijke beleid. Hij wijst erop dat de vorige uitbreiding tien jaar geleden heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van het provinciale Rood-met-groen-beleid voert de raad aan dat contractueel is vastgelegd dat [bedrijf] een financiële bijdrage levert waarmee een ruimtelijke kwaliteitsverbetering elders in het buitengebied van Veldhoven kan plaatsvinden. Daarnaast voert de raad aan dat in de Structuurvisie Veldhoven rekening is gehouden met de uitbreiding van het bedrijventerrein. Hij wijst erop dat op de kaart behorende bij de structuurvisie de uitbreiding al is ingetekend.
2.6.2. In de Interimstructuurvisie zijn de hoofdlijnen neergelegd van de ruimtelijke ontwikkeling die provinciale staten van Noord-Brabant nastreven voor de periode tot 2020. Volgens paragraaf 4 wordt in het buitengebied gestreefd naar het zuinig omgaan met de beschikbare ruimte en het tegengaan van verdere verstening. Het buitengebied moet in hoofdzaak behouden blijven voor landbouw, natuur en recreatie. In de AHS staat de instandhouding en de versterking van de landbouw voorop. Wanneer uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag ten koste van het buitengebied onontkoombaar is, zal deze gepaard moeten gaan met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit elders in het buitengebied (rood-met-groen).
De provinciale belangen en doelen zoals verwoord in de Interimstructuurvisie zijn uitgewerkt in de door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant vastgestelde Paraplunota. Over de AHS-Landbouw staat in paragraaf 4.5.4 dat zich hierin geen natuurwaarden en daarmee samenhangende landschapswaarden bevinden die herkenbaar zijn op het provinciale schaalniveau. Volgens paragraaf 4.13 krijgen bestaande overige niet aan het buitengebied gebonden bedrijven in beginsel een uitbreidingsruimte van maximaal 15% van de volgens het bestemmingsplan of verleende vrijstellingen toegestane bebouwingsoppervlakte. Dit beleid is nader uitgewerkt in de beleidsbrief "Handleiding voor ruimtelijke plannen, Bedrijventerreinen, zelfstandige kantoorvestigingen, voorzieningen en detailhandel" van 20 juli 2004. Volgens deze handleiding is maatwerk mogelijk. Een uitbreiding groter dan 15% van de bedrijfsoppervlakte, waarbij de bovengrens van 5.000 m² wordt overschreden, is mogelijk na afweging van de ruimtelijke aspecten van de bedrijfsbelangen en na regionale afstemming. Deze mogelijkheid geldt voor een éénmalige uitbreiding gedurende een planperiode van tien jaar.
2.6.3. In paragraaf 4 van de plantoelichting en in bijlage 1, de toekomstvisie "Tijden veranderen, een prachtig verleden verdient een nog betere toekomst!" van 24 mei 2005 is uiteengezet dat uitbreiding van de bewerkings- en verwerkingscapaciteit van [bedrijf] noodzakelijk is om de groeiende hoeveelheid bouw-, sloop- en bedrijfsafval te kunnen verwerken. Daarnaast is het voor de bedrijfsvoering van belang dat opslagruimte wordt gecreëerd voor containers en deelpartijen granulaat. Voorts komt het personeel hoofdzakelijk uit Veldhoven en omgeving en is een grote afnemer van [bedrijf] op het bedrijventerrein gevestigd. Wat betreft het regionale aspect heeft de raad uiteengezet dat verplaatsing van [bedrijf] naar een ander bedrijventerrein niet wenselijk is.
2.6.4. De Afdeling stelt voorop dat ingevolge artikel 9.1.2., eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) is gelijkgesteld met een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2 van de Wro. Ingevolge artikel 9.1.2., vierde lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft de WRO van toepassing op een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de WRO. Dit betekent dat een streekplan het rechtsgevolg behoudt dat het onder de WRO had. Uit artikel 4a van de WRO volgt dat het streekplan, behoudens indien sprake is van een concrete beleidsbeslissing, niet rechtstreeks bindend is voor het gemeentebestuur bij de vaststelling van een ruimtelijk plan.
De Afdeling stelt vast dat het streekplan geen concrete beleidsbeslissingen bevat. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kennelijk menen, was de raad derhalve niet zonder meer gehouden het beleid van de provincie inzake de uitbreiding van een niet aan het buitengebied gebonden bedrijf te volgen. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben gesteld, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] genoemde beleid onvoldoende in zijn afwegingen heeft betrokken. Verder overweegt de Afdeling dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant een zienswijze heeft ingediend naar aanleiding waarvan overleg tussen de raad en het college heeft plaatsgevonden. Dit heeft geresulteerd in een aantal aanpassingen van het ontwerpplan. Tegen het vastgestelde plan heeft het college geen beroep ingesteld, noch een hierop betrekking hebbende reactieve aanwijzing gegeven.
Wat betreft het betoog dat de uitbreiding in strijd is met de Structuurvisie Veldhoven, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat hierin reeds rekening is gehouden met de uitbreiding van [bedrijf].
Gewijzigde inzichten
2.7. Voorts betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat zij erop mochten vertrouwen dat de vorige uitbreiding van [bedrijf] de laatste zou zijn. Zij wijzen erop dat in het voorheen geldende bestemmingsplan de eindomvang van [bedrijf] is vastgelegd. Uit de voorgenomen uitbreiding van het eveneens op het bedrijventerrein gevestigde [betonfabriek] blijkt volgens hen dat een verdere uitbreiding van het bedrijventerrein op stapel staat.
2.7.1. De raad geeft aan dat voortschrijdend inzicht hem ertoe heeft bewogen medewerking te verlenen aan een verdere uitbreiding van [bedrijf]. Dit is onder meer ingegeven door de omstandigheid dat grotere hoeveelheden bouw-, sloop- en bedrijfsafval aan [bedrijf] worden aangeboden en de omstandigheid dat de regio Eindhoven-Helmond in de komende decennia flink zal groeien waardoor ook een groei van de transport- en hijsactiviteiten is te verwachten.
2.7.2. Hoewel in de plantoelichting van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1988, partiële herziening Transport- en sorteerbedrijf aan de Locht" staat dat in dat plan de eindomvang van [bedrijf] is vastgelegd, en aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] moet worden toegegeven dat een verdere uitbreiding daarom niet voor de hand ligt, heeft de raad aannemelijk gemaakt dat sprake is van zodanig gewijzigde omstandigheden en inzichten sinds het realiseren van de vorige uitbreiding dat deze een verdere uitbreiding van het bedrijf rechtvaardigen. Deze omstandigheden betreffen met name de aanzienlijke groei van het bedrijf in de afgelopen jaren, de toenemende eisen en keuringen van secundaire bouwstoffen waarmee [bedrijf] van doen heeft, alsmede de toename van het aanbod van afval en de vraag naar verschillende producten. Wat betreft een eventuele uitbreiding van het bedrijf [betonfabriek], overweegt de Afdeling dat het onderhavige plan daarin niet voorziet.
Planregels
2.8. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat uit de planregels lijkt te volgen dat bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 5 niet alleen op de daartoe bestemde zone binnen het plandeel met de bestemming "Bedrijf-recyclingbedrijf (B-rb)" mogen worden uitgevoerd, maar op elke plaats binnen het plandeel met deze bestemming. Ook staat artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels er niet aan in de weg dat andere bedrijfsactiviteiten dan recyclingactiviteiten kunnen plaatsvinden op dit plandeel. Voorts betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de verwijzing in de planregels naar de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) rechtsonzeker is.
2.8.1. Volgens de raad volgt uit de verbeelding en de planregels ondubbelzinnig waar de bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 5 op het plandeel met de bestemming "Bedrijf-recyclingbedrijf (B-rb)" mogen plaatsvinden. Voorts acht hij de verwijzing naar de VNG-brochure niet in strijd met de rechtszekerheid.
2.8.2. Op een gedeelte van het plandeel met de bestemming "Bedrijf-recyclingbedrijf (B-rb)" rust de aanduiding 'milieuzone, milieucategorie 5'.
2.8.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf-recyclingbedrijf (B-rb)" aangewezen gronden bestemd voor:
- recyclingbedrijf;
- bedrijfswoning en bijgebouw;
- nutsvoorzieningen;
- groenelementen;
- verkeer- en parkeervoorzieningen en andere vormen van verharding;
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
Ingevolge lid 3.2.1 zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan die behoren tot de milieucategorieën 3 tot en met 5 uit de Brochure Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), zoals deze luidt op de datum van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. Bedrijven die vallen onder artikel 2.4. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (geluidhinderlijke bedrijven) zijn niet toegestaan.
Ingevolge lid 3.2.2 vallen onder het begrip recyclingbedrijf de volgende bedrijfsactiviteiten:
- het opslaan, sorteren, bewaren en bewerken van puin;
- het breken en wassen van puin, met dien verstande dat deze activiteiten alleen zijn toegestaan binnen de op de plankaart aangegeven milieuzone met de aanduiding 'milieucategorie 5'.
2.8.4. Uit de verbeelding in samenhang bezien met bedoelde planregels volgt dat op het plandeel met de bestemming "Bedrijf-recyclingbedrijf (B-rb)" uitsluitend de volgende bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan: het opslaan, sorteren, bewaren, bewerken, breken en wassen van puin. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de activiteiten die bestaan uit het opslaan, sorteren en bewaren van puin vergelijkbaar zijn met activiteiten die behoren tot milieucategorie 3 uit de VNG-brochure. De bedrijfsactiviteiten breken en wassen van puin, die vallen onder bewerken van puin, zijn volgens de raad vergelijkbaar met activiteiten die behoren tot milieucategorie 5 uit de VNG-brochure. De Afdeling acht deze uitleg van de raad niet onjuist. Ingevolge lid 3.2.2 mogen de laatstgenoemde bedrijfsactiviteiten alleen worden uitgevoerd binnen het bestemmingsvlak waarop de aanduiding 'milieucategorie 5' rust. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de verbeelding en de planregels volgt dat activiteiten in milieucategorie 5 uitsluitend zijn toegestaan binnen de milieuzone met de aanduiding ‘milieucategorie 5’.
2.8.5. Voorts volgt uit evenweergegeven artikel 3, lid 3.1, gelezen in samenhang met lid 3.2.1 en lid 3.2.2, dat uitsluitend een recyclingbedrijf met de in lid 3.2.2 genoemde bedrijfsactiviteiten op het plandeel met de bestemming "Bedrijf-recyclingbedrijf (B-rb)" mag worden uitgeoefend. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen, volgt uit artikel 3 niet dat ook andere bedrijfsactiviteiten dan de recyclingactiviteiten als omschreven in lid 3.2.2 mogen plaatsvinden binnen dit plandeel.
2.8.6. De Afdeling acht het voorts niet in strijd met de rechtszekerheid dat in de planregels een verwijzing is opgenomen naar de VNG-brochure. Door in de planregels te verwijzen naar de VNG-brochure zoals deze luidt op de datum van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingplan, is voldoende duidelijk welke versie van de VNG-brochure van toepassing is op het plan.
Financiële uitvoerbaarheid
2.9. Voorts voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan dat de financiële uitvoerbaarheid niet inzichtelijk is gemaakt en onvoldoende is gewaarborgd.
2.9.1. Ingevolge artikel 3.1.6, aanhef en onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan, alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een toelichting waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd.
2.9.2. In de plantoelichting is vermeld dat alle kosten die verband houden met het opstellen van het bestemmingsplan en de daaruit voortvloeiende uitvoeringskosten (o.a. planschade) voor rekening van [bedrijf] komen. De raad heeft hieraan ter zitting toegevoegd dat dienaangaande een exploitatieovereenkomst met [bedrijf] is gesloten. Voorts heeft [bedrijf] ter zitting verklaard dat het bedrijf beschikt over voldoende middelen om de kosten die zijn gemoeid met het bestemmingsplan, te dragen. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de financiële uitvoerbaarheid onvoldoende is gewaarborgd.
Geluidhinder en verkeersveiligheid
2.10. Voorts vrezen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geluidhinder te ondervinden door de uitbreiding. Ook vrezen zij voor verkeersonveilige situaties op de Locht door de toename van het aantal verkeersbewegingen. Zij betogen dat de Locht niet geschikt is voor een hoge verkeersintensiteit van zwaar transport. Daarnaast zijn ten onrechte bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 4 en 5 op de bij de uitbreiding betrokken gronden toegestaan, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
2.10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen geluidsoverlast ten gevolge van de uitbreiding zullen ondervinden. Daarnaast is geen sprake van een toename van verkeer, aldus de raad. Voorts bestaan er volgens de raad geen bezwaren vanuit milieutechnisch en ruimtelijk oogpunt tegen het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten overeenkomstig de planregels in de milieucategorie 4 en 5 op de bij de uitbreiding betrokken gronden.
2.10.2. Naar de geluidsbelasting ten gevolge van de uitbreiding is akoestisch onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "De [bedrijf] Groep in Veldhoven, akoestisch onderzoek" van 24 april 2008. Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting op de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] en ten gevolge van het verkeer de voorkeursgrenswaarde 50 dB(A) niet overschrijdt. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen onevenredige geluidsoverlast van de uitbreiding zullen ondervinden.
Voorts heeft [bedrijf] ter zitting toegelicht dat het puinafval na de voorgenomen uitbreiding zal worden verwerkt tot vergruisd puin in plaats van grind, zodat het als grondstof kan dienen voor het naastgelegen bedrijf [betonfabriek] Het vergruisde puin wordt over het bedrijventerrein vervoerd naar Hurks Beton B.V, hetgeen leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen op het bedrijventerrein zelf. Het aantal verkeersbewegingen van en naar het bedrijventerrein via de Locht zal echter afnemen, omdat het bewerkte puin niet langer behoeft te worden vervoerd naar een afnemer buiten het bedrijventerrein. De Afdeling ziet daarom geen aanknopingspunt voor de vrees van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de verkeersveiligheid op de Locht zal verminderen door de uitbreiding. Wat betreft het toestaan van bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 4 en 5, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat het uitoefenen van deze activiteiten overeenkomstig de planregels zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
Luchtkwaliteit en ecologie
2.11. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen zich op het standpunt dat niet wordt voldaan aan het Besluit luchtkwaliteit 2005.
2.11.1. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de effecten van de uitbreiding van het bedrijventerrein op de luchtkwaliteit. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "[bedrijf] Groep in Veldhoven, onderzoek luchtkwaliteit" van 24 april 2007. Hierin wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben hun stelling dat deze conclusie onjuist is niet nader onderbouwd. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet heeft mogen baseren op de conclusies uit het onderzoek naar de luchtkwaliteit.
2.12. Voorts voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan dat het ecologisch onderzoek niet meer behelst dan een korte veldinspectie en raadpleging van enkele bronnen. Dit kan volgens hen niet worden aangemerkt als een uitgebreid en gedegen onderzoek. Daarnaast is in het onderzoek geen aandacht besteed aan de ligging van het plangebied in of grenzend aan een gebied dat is aangeduid als Groene hoofdstructuur, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Zij voeren verder aan dat uit het plan niet blijkt of de lijnvormige elementen in het plangebied, die belangrijk zijn voor vleermuizen, blijven behouden.
2.12.1. Uit het rapport "Veldhoven (NB), De Locht 100" van 20 oktober 2006 volgt dat de lijnvormige elementen zoals slootkanten en bomenlanen langs de wegen als vliegroute zouden kunnen dienen voor diverse soorten vleermuizen. Alle lijnelementen waren gedeeltelijk verlicht en werden onderbroken door brede verlichte wegen en/of grenzen aan het huidige bedrijventerrein, zodat een essentiële functie als vliegroute kan worden uitgesloten. Aangezien de huidige bebouwing en de lijnvormige elementen in het plangebied intact blijven en er een zekere ruimte rond de bebouwing blijft bestaan, zijn er geen bedreigingen voor vleermuissoorten te verwachten, aldus het rapport. De conclusie van het rapport luidt dat de Flora- en faunawet niet in de weg staat aan de in het plan voorziene ontwikkelingen. Voorts blijkt niet uit het rapport dat de uitbreiding een negatieve invloed heeft op de Groene hoofdstructuur.
Niet is gebleken dat het rapport naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat de raad zijn besluit niet op dit rapport had mogen baseren.
Wat betreft het behoud van de lijnelementen wordt overwogen dat het plan voorziet in de bestemming "Groen (G)" ter plaatse van de bomenlanen langs de weg. Gelet hierop is in het plan voldoende gewaarborgd dat deze lijnelementen behouden kunnen blijven.
Overige bezwaren
2.13. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is de landschappelijke inpassing van de uitbreiding onvoldoende gewaarborgd.
2.13.1. De raad wijst op het landschappelijke inpassingsplan en stelt zich op het standpunt dat hieruit blijkt dat de landschappelijke inpassing van de uitbreiding voldoende is onderbouwd. Daarnaast heeft [bedrijf] zich verbonden om afschermende beplanting en een aarden wal aan te leggen, aldus de raad.
2.13.2. Volgens het "briefrapport 2008, Veldhoven - Locht 100" van 21 april 2008 dient aan de noord-, oost- en zuidkant van het plangebied een groene buffer te worden gerealiseerd. Binnen deze groene buffer kunnen op diverse plaatsen aarden wallen met beplanting worden aangelegd. In het plangebied is hiertoe een groenstrook opgenomen die is bestemd tot "Groen (G)". Naar het oordeel van de Afdeling is hiermee voldoende gewaarborgd dat de voorgestelde maatregelen kunnen worden uitgevoerd. Wat betreft de vrees van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de maatregelen niet zullen worden uitgevoerd, overweegt de Afdeling dat dit aspect geen betrekking heeft op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Overigens zijn de gemeente en [bedrijf] overeengekomen dat [bedrijf] de in dat rapport aangegeven maatregelen voor zijn rekening zal uitvoeren. Ter zitting heeft [bedrijf] nog verklaard dat bedoelde maatregelen zullen worden uitgevoerd.
2.14. Voorts betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de raad zijn keuze om het bestaande bedrijventerrein niet in het plan op te nemen, heeft gebaseerd op een onjuiste uitleg van de uitspraak van de Afdeling van 13 augustus 2008, no.
200704749/1. Uit deze uitspraak volgt dat de gronden van een bedrijventerrein waarop bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichingen- en vergunningenbesluit milieubeheer niet zijn toegestaan, niet mogen worden betrokken bij de vaststelling van een geluidzone. In dit geval zijn dergelijke bedrijven op de gronden waar [bedrijf] reeds is gevestigd niet toegestaan. Derhalve hadden ook deze gronden in het onderhavige plan kunnen worden opgenomen.
2.14.1. In dit betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de begrenzing van het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad niet de bedoeling heeft het planologisch regime dat betrekking heeft op het bestaande bedrijventerrein te wijzigen.
Conclusie
2.15. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010
177-618.