200908825/1/H3.
Datum uitspraak: 30 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de burgemeester van Amsterdam,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2009 in zaak nr. 08/4673 in het geding tussen:
Bij besluit van 11 juli 2008 heeft de burgemeester, met toepassing van de zogeheten maatwerkprocedure, aan [vennoten] van [vennootschap], voor het horecabedrijf, gevestigd op het perceel [locatie] te [plaats], een vergunning verleend om aldaar een alcoholschenkend horecabedrijf met bijbehorend ongebouwd terras aan de overzijde van dat perceel te exploiteren.
Bij besluit van 16 oktober 2008 heeft de burgemeester, voor zover thans van belang, het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2009, en de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2009, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2009.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [bedrijf] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De burgemeester en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2010, waar [appellant sub 2], in persoon, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.H.M. Buijs, werkzaam bij het stadsdeel Centrum, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vennootschap], vertegenwoordigd door [vennoot], als belanghebbende gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994 (hierna: Apv), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in hoofdstuk 3 onder horecabedrijf verstaan: restaurants, cafés, cafetaria, snackbars, discotheken, koffiehuizen, alsmede aanverwante inrichtingen waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt, met uitzondering van inrichtingen op staanplaatsen voor de ambulante handel.
Ingevolge de aanhef en onder b worden onder horecabedrijf als bedoeld onder a mede verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.
Ingevolge de aanhef en onder c wordt onder terras verstaan: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid en/of verstrekt.
Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een horecabedrijf te exploiteren.
Ingevolge het tweede lid kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde of veiligheid nadelig wordt/worden beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.
Ingevolge het derde lid houdt de burgemeester bij de toepassing van deze weigeringsgrond rekening met het karakter van de straat en de wijk waarin het bedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf, alsmede met de wijze van bedrijfsvoering van de houder of leidinggevende of met diens levensgedrag.
Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen, voor zover deze zich op de weg bevinden, tevens over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.
Ingevolge het tweede lid kan de burgemeester, onverminderd artikel 3.2, tweede lid, de ingebruikneming van de weg weigeren:
a. als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
b. als dat gebruik een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
c. als dat gebruik afbreuk doet aan andere publieke functies van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.
Ingevolge het derde lid is het verboden een terras te exploiteren:
a. op of aan wegen die door de burgemeester met het oog op de belangen die zijn vermeld in artikel 3.2, tweede lid, zijn aangewezen;
b. op of aan wegen die door het college van burgemeester en wethouders met het oog op de belangen, vermeld in artikel 3.5, tweede lid, zijn aangewezen.
In de Terrassennota 2008 zijn beleidsregels ter uitvoering van de genoemde bepalingen vastgesteld.
Paragraaf 5.13 van de Terrassennota 2008 luidt als volgt:
"Maatwerk voor individuele gevallen moet voor uitzonderlijke situaties mogelijk zijn. Ongeveer 80 of 85% van de terrassen moet via algemene regels vergund kunnen worden en voor 10 tot 15% is maatwerk wellicht een oplossing. Er is gezocht naar een oplossing om wel een heldere en eenduidige nota te maken, waarbij ook ruimte is voor maatwerk voor die 10 tot 15%. In plaats van heldere regels wordt voor deze categorie een heldere procedure voorgesteld.
Aan de hand van vier criteria wordt bepaald of er maatwerk moet worden geleverd. De criteria zijn:
- toezicht op het terras vanuit de horeca-zaak;
- het woon- en leefklimaat;
- het meest doelmatige gebruik van de openbare ruimte.
De sectoren Bouwen en Wonen én Openbare Ruimte maken samen een ambtelijk advies aan de hand van de bovengenoemde criteria en leggen dit advies voor aan de voorzitter van het dagelijks bestuur. De voorzittier bepaalt uiteindelijk of maatwerk noodzakelijk / rechtvaardig is. De exploitant krijgt een voorwaardelijke vergunning voor een terras met als belangrijkste voorwaarde dat er niet meer dan drie overtredingen per jaar mogen plaatsvinden. Na drie overtredingen wordt de voorwaardelijke vergunning voor het terras ingetrokken. Op deze manier wordt maatwerk gekoppeld aan de eigen verantwoordelijkheid van de exploitant."
2.2. De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat volgens paragraaf 5.13 van de Terrassennota aan de hand van vier criteria wordt bepaald of er maatwerk moet worden geleverd. Volgens hem moet, voordat getoetst wordt aan de vier criteria, allereerst worden bezien of zich een uitzonderlijke situatie voordoet, op grond waarvan een strikte uitleg van de Terrassennota onredelijk zou zijn.
2.2.1. Ambtshalve oordeelt de Afdeling als volgt. De door de burgemeester bestreden overweging van de uitspraak van de rechtbank bevat geen oordeel dat hem naderhand tegengeworpen kan worden. De burgemeester heeft dan ook geen belang bij een inhoudelijke behandeling van het door hem ingestelde hoger beroep.
2.3. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat zich publieksgebonden hinder voordoet als gevolg van de verlening van de exploitatievergunning. Hij voert aan dat hij overlast ondervindt van personen die in zijn jachthaven afmeren en vervolgens gebruik maken van het terras of restaurant van [vennootschap].
2.3.1. Dit betoog faalt. Met de rechtbank overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] de door hem gestelde overlast onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij is van belang dat met betrekking tot de gestelde overlast slechts twee klachten bij de verkeerspolitie en één klacht bij het Meldpunt overlast te water van de gemeente Amsterdam bekend zijn. Aangezien ook overigens niet is gebleken van zodanige overlast, heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet is gebleken dat zich publieksgebonden hinder voordoet als gevolg van de verlening van de exploitatievergunning.
2.4. [appellant sub 2] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester in overeenstemming met de Terrassennota heeft beslist. Hij voert aan dat de Afdeling in de uitspraak van 9 juli 2008 in zaak nr.
200707122/1heeft overwogen dat ter zitting is gesteld dat op grond van de Terrassennota geen vergunning meer kan worden verleend.
2.4.1. Dit betoog faalt eveneens. In de genoemde uitspraak is geoordeeld dat [appellant sub 2] belang had bij de beoordeling van zijn hoger beroep. Daaraan deed, aldus wordt in die uitspraak overwogen, niet af dat, zoals destijds ter zitting was gesteld, op grond van de Terrassennota geen vergunning meer kon worden verleend, nu in de Terrassennota een zogenoemde "maatwerkprocedure" is opgenomen op grond waarvan vergunningverlening wellicht mogelijk was en waarop [vennootschap] zich had beroepen. In het onderhavige geval is inderdaad vergunning verleend op basis van de in deze "maatwerkprocedure". Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester in overeenstemming met de Terrassennota heeft beslist.
2.5. Hetgeen [appellant sub 2] overigens heeft aangevoerd valt buiten het kader van deze procedure en behoeft daarom geen bespreking. De rechtbank heeft in het door [appellant sub 2] aangevoerde terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de burgemeester bij afweging van alle in het geding zijnde belangen niet in redelijkheid tot het verlenen van de vergunning heeft kunnen komen.
2.6. Het hoger beroep van de burgemeester is niet-ontvankelijk. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van de burgemeester van Amsterdam niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010