200909094/1/H1.
Datum uitspraak: 30 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 oktober 2009 in zaak nr. 08/2275 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haaren.
Bij besluit van 12 december 2007 heeft het college aan [appellante] geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het tijdelijk plaatsen van units ten behoeve van een kinderdagverbijf op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2009, verzonden op 19 oktober 2009, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 december 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2010, waar uitsluitend [appellante], in persoon en bijgestaan door P.J.J.W. [appellante], is verschenen.
2.1. Het geschil betreft een bouwplan voor het plaatsen van een aantal units ten behoeve van de oprichting van een kinderdagverblijf als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf op het perceel. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1995" (hierna: het bestemmingsplan), waarin het perceel een agrarische bestemming heeft. [appellante] heeft het college verzocht een tijdelijke vrijstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna WRO) te verlenen.
2.2. Het college heeft aan de weigering vrijstelling te verlenen ten grondslag gelegd dat de tijdelijkheid van de vrijstelling onvoldoende is onderbouwd met concrete, objectieve gegevens en dat het oprichten van een kinderdagverblijf in strijd is met het provinciaal beleid.
2.3. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO, kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlening, ten hoogste vijf jaren belopen.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985) wordt vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO slechts verleend, indien aannemelijk is, dat het beoogde bouwwerk, werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen concrete, objectieve gegevens voorhanden zijn op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WRO. Zij voert daartoe aan dat zij voornemens is de units voor een periode van vijf jaren te huren van De Meeuw Bouwsystemen en in de huurovereenkomst zal laten opnemen dat deze voor de duur van vijf jaren wordt afgesloten. Daarnaast voert zij aan dat zij bereid is om een verklaring of overeenkomst te tekenen teneinde de tijdelijkheid van de units te waarborgen.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 22 maart 2006, in zaak nr.
200504373/1) moet voorop worden gesteld dat uit de tekst van artikel 17 van de WRO en de toelichting daarop blijkt dat de in deze bepaling voorziene vrijstellingsmogelijkheid slechts open staat in gevallen waarin het gaat om een als tijdelijk beoogde afwijking van dat bestemmingsplan. De omstandigheid dat de verleende vrijstelling voor een maximaal aantal jaren is verleend biedt op zichzelf onvoldoende waarborg dat slechts sprake is van een tijdelijke situatie. Het tijdelijke karakter mag slechts worden aangenomen, indien daartoe concrete, objectieve gegevens voorhanden zijn. Bij het ontbreken daarvan is toepassing van artikel 17 van de WRO niet mogelijk.
2.4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat met hetgeen was aangevoerd onvoldoende concrete, objectieve gegevens voorhanden waren op grond waarvan het college de tijdelijkheid van de voorzieningen ten behoeve van een kinderdagverblijf voor de aangegeven termijn had moeten aannemen. Een overeenkomst tussen twee private partijen met betrekking tot de (ver)huur van units voor een bepaalde, in tijd beperkte, periode sluit niet uit - ook niet als dit hierin expliciet is opgenomen - dat die overeenkomst na ommekomst van die periode aansluitend zal worden verlengd. Aan het te zijner tijd verlengen van de overeenkomst of het aangaan van een nieuwe overeenkomst tussen partijen staat niets in de weg. De door [appellante] overlegde stukken, waaruit het voornemen om een overeenkomst te sluiten blijkt, bieden onvoldoende waarborg voor de tijdelijkheid van de units. Ook de enkele bereidheid van [appellante] een verklaring of overeenkomst te tekenen, wat daar verder ook van zij, vormt een onvoldoende concreet en objectief gegeven op grond waarvan het tijdelijke karakter van de units mocht worden aangenomen.
2.4.3. Voor zover [appellante] betoogt dat de voorgenomen afwijking van het bestemmingsplan van tijdelijke aard is omdat het bestemmingsplan "Buitengebied", dat bij besluit van 9 juli 2009 door de raad van de gemeente Haaren is vastgesteld, mogelijk kinderdagverblijven zal toestaan, slaagt dit betoog niet. Ten tijde van het besluit op bezwaar was het ontwerp van het bestemmingsplan "Buitengebied" niet ter inzage gelegd en vormde dit bestemmingsplan in zoverre geen concreet, objectief gegeven om het tijdelijk karakter van de units aan te nemen. Bovendien volgt uit het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 11 augustus 2009, waarin een zogenoemde reactieve aanwijzing is gegeven, onder meer met betrekking tot de in het bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid van een kinderdagverblijf als agrarische nevenfunctie, dat de artikelen in het bestemmingsplan "Buitengebied" die het oprichten van een kinderdagverblijf in het buitengebied mogelijk maken niet van kracht zullen worden.
2.4.4. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen weigeren. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010