ECLI:NL:RVS:2010:BM9641

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908037/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om planschadevergoeding door de raad van de gemeente Delft

In deze zaak heeft de Raad van State op 30 juni 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van planschade door de raad van de gemeente Delft. Het verzoek om planschadevergoeding was ingediend naar aanleiding van een wijziging in het bestemmingsplan 'Zuidpoort', dat een toename van de maximale bouwhoogte van bebouwing nabij de woning van [appellant] met zich meebracht. De raad had het verzoek op 22 februari 2007 afgewezen, en dit besluit werd later door de rechtbank 's-Gravenhage bevestigd in een uitspraak van 9 september 2009.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [appellant] door de wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie was komen te verkeren. Echter, de centrale vraag was of [appellant] daadwerkelijk voor vergoeding in aanmerking komende planschade had geleden. [appellant] voerde aan dat de raad zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat er geen planschade was. Hij verwees naar rapporten die zouden aantonen dat zijn woning in waarde was verminderd door het verlies van uitzicht.

De Raad van State oordeelde dat de raad op goede gronden het rapport van Houdringe had gevolgd, waarin werd gesteld dat [appellant] geen planschade had geleden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de raad de inhoud van de door [appellant] overgelegde taxatierapporten niet hoefde te volgen, omdat deze rapporten niet waren opgesteld op basis van de relevante criteria voor planschadevergoeding. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200908037/1/H2.
Datum uitspraak: 30 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 september 2009 in zaak nr. 08/7925 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente Delft.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2007 heeft de raad het verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 25 september 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2009, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2010, waar [appellant] in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Snippe, ambtenaar in dienst van de gemeente Delft, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de raad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor de indiener van dat verzoek in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dit uitgangspunt geldt evenzeer voor de vaststelling van de eventuele waardevermindering.
2.3. [appellant] heeft de raad verzocht om vergoeding van planschade die hij stelt te lijden vanwege het nieuwe planologische regime, zoals neergelegd in het bestemmingsplan "Zuidpoort". Dit plan voorziet in een toename van de maximale bouwhoogte van bebouwing nabij zijn woning. De raad heeft dat verzoek, overeenkomstig het advies van Houdringe van 1 augustus 2007, bij besluit van 22 februari 2007, gehandhaafd bij besluit van 25 september 2008, afgewezen.
2.4. De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat [appellant] door de wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren. Partijen zijn hiertegen niet opgekomen, zodat dat oordeel in rechte is komen vast te staan. In geschil is uitsluitend de vraag of [appellant] hierdoor voor vergoeding in aanmerking komende planschade heeft geleden.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij geen voor vergoeding in aanmerking komende planschade heeft geleden. [appellant] voert daartoe aan dat volgens het conceptrapport alsmede het definitieve rapport van Houdringe het planologische nadeel is gelegen in het verlies aan uitzicht en dat dit in het conceptrapport wel leidt tot vergoeding van planschade. Tevens volgt, aldus [appellant], uit de overgelegde taxatierapporten van makelaardij Mouthaan en Van den Berg & Van der Klis B.V. dat zijn woning hierdoor in waarde is verminderd.
2.5.1. Het betoog faalt. De raad heeft aan zijn besluit van 25 september 2008 het definitieve rapport van Houdringe van 1 augustus 2007 ten grondslag gelegd. Volgens dit rapport is het planologische nadeel van [appellant] gelegen in de beperking van het uitzicht vanuit zijn woning, maar lijdt hij hierdoor, gelet op de afstand en de afschermende werking van de bomen, geen planschade. Voorop wordt gesteld dat de raad in beginsel op het door Houdringe uitgebrachte rapport mag afgaan. Dit is slechts anders indien moet worden geoordeeld dat dit rapport onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rapport van Houdringe onzorgvuldig tot stand is gekomen of zodanige gebreken bevat dat de raad dit niet aan het besluit van 25 september 2008 ten grondslag mocht leggen. Dat Houdringe in een eerder rapport, naar [appellant] stelt, tot een andere conclusie is gekomen, doet daar niet aan af nu dat eerdere rapport een conceptrapport betreft. Evenmin doet daaraan af dat het conceptrapport is aangevuld en aangepast naar aanleiding van opmerkingen van de raad. In het definitieve rapport van 1 augustus 2007 is op pagina 7 aangegeven waarop de aanvullingen en aanpassingen betrekking hadden. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat de raad van de juistheid van het definitieve rapport heeft kunnen uitgaan.
De door [appellant] overgelegde taxatierapporten geven er geen blijk van dat deze zijn opgesteld aan de hand van een vergelijking van de waarde, gebaseerd op een maximale invulling van het planologische regime, onmiddellijk voor de inwerkingtreding van de planologische wijziging en van deze waarde op het tijdstip daarna. In deze rapporten wordt de gestelde waardedaling gekoppeld aan de waardebepaling ingevolge de Wet waardering onroerende zaken. De bepaling van die waarde vindt niet plaats aan de hand van criteria die van belang zijn voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade. In deze rapporten wordt, zoals wel het geval is bij de planvergelijking, geen betekenis toegekend aan de maximale invulling van het oude regime, maar vooral aan de feitelijke situatie. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de raad aan de inhoud van deze rapporten voorbij heeft kunnen gaan.
Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat met het besluit van 25 september 2008 het gelijkheidsbeginsel is geschonden, faalt, reeds omdat de door [appellant] genoemde uitspraak ziet op een andere situatie dan hier het geval is nu de mate van uitzicht niet vergelijkbaar is met de situatie van [appellant]. Van gelijke gevallen is dus geen sprake.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad het verzoek op goede gronden heeft afgewezen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010
85-616.