ECLI:NL:RVS:2010:BM9325
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.G.J. Parkins de Vin
- T.M.A. Claessens
- J.J. Schuurman
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van een vreemdeling op basis van taalanalyse en contra-expertise
In deze zaak heeft de Raad van State op 22 juni 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage. De vreemdeling, geboren in Bujumbura, Burundi, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris was afgewezen. De staatssecretaris baseerde zijn besluit op een taalanalyse die concludeerde dat de vreemdeling Swahili sprak met een tongval die hem buiten Burundi plaatste. De vreemdeling voerde echter een contra-expertise aan, opgesteld door prof. J. Ndayiragije, die stelde dat de vreemdeling wel degelijk tot de spraakgemeenschap van Burundi behoorde. De rechtbank oordeelde dat de contra-expertise de taalanalyse onderuit haalde, en verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond.
In hoger beroep betoogde de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte de contra-expertise zwaarder had laten wegen dan de taalanalyse. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de contra-expertise de uitkomst van de taalanalyse weerlegde. De staatssecretaris had zijn standpunt dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig was, onvoldoende gemotiveerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de minister van Justitie tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van taalanalyses en contra-expertises in asielprocedures.