ECLI:NL:RVS:2010:BM9325

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904358/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • T.M.A. Claessens
  • J.J. Schuurman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van een vreemdeling op basis van taalanalyse en contra-expertise

In deze zaak heeft de Raad van State op 22 juni 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage. De vreemdeling, geboren in Bujumbura, Burundi, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris was afgewezen. De staatssecretaris baseerde zijn besluit op een taalanalyse die concludeerde dat de vreemdeling Swahili sprak met een tongval die hem buiten Burundi plaatste. De vreemdeling voerde echter een contra-expertise aan, opgesteld door prof. J. Ndayiragije, die stelde dat de vreemdeling wel degelijk tot de spraakgemeenschap van Burundi behoorde. De rechtbank oordeelde dat de contra-expertise de taalanalyse onderuit haalde, en verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond.

In hoger beroep betoogde de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte de contra-expertise zwaarder had laten wegen dan de taalanalyse. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de contra-expertise de uitkomst van de taalanalyse weerlegde. De staatssecretaris had zijn standpunt dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig was, onvoldoende gemotiveerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de minister van Justitie tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van taalanalyses en contra-expertises in asielprocedures.

Uitspraak

200904358/1/V3.
Datum uitspraak: 22 juni 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris), thans de minister van Justitie (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, (hierna: de rechtbank) van 20 mei 2009 in zaak nr. 07/47041 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2007 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 mei 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 juni 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de grieven, in onderlinge samenhang bezien, klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, prof. J. Ndayiragije (hierna: Ndayiragije) overtuigend heeft onderbouwd dat de vreemdeling tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Burundi is te herleiden, dat de door het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) ingeschakelde taalanalist niet concreet heeft aangegeven onder welke omstandigheden hij tot de conclusie is gekomen dat de vreemdeling Swahili spreekt dat hem eenduidig buiten Burundi plaatst en dat het BLT de uitkomst van de contra-expertise in de reacties van 13 november 2007 en 19 maart 2008 onvoldoende heeft gepareerd, zodat de taalanalyse van het BLT niet als een draagkrachtige onderbouwing van het besluit van 27 november 2007 kan gelden. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat het Swahili uit Buyenzi afwijkt van het Swahili zoals dat door tweede taal sprekers in Burundi en andere delen van het Grote Meren-gebied wordt gesproken en dat het BLT, omdat van het Buyenzi-Swahili geen taalkundige beschrijvingen bestaan, in maart 2008 spraakopnames in Buyenzi heeft gemaakt. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris niet onderkend dat hij aan de conclusies van het BLT terecht meer gewicht heeft toegekend dan aan de uitkomst van de contra-expertise.
2.1.1. De vreemdeling heeft gesteld in Bujumbura, Burundi, te zijn geboren en in de wijk Buyenzi te zijn opgegroeid.
In het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag van de vreemdeling heeft de staatssecretaris het BLT verzocht een taalanalyse uit te voeren. De uitkomst van het rapport taalanalyse van 1 december 2006 (hierna: de taalanalyse) is dat de vreemdeling Swahili spreekt met een tongval die hem eenduidig buiten Burundi plaatst en dat hij geen Kirundi, de nationale taal van Burundi, spreekt. Aldus is hij volgens de taalanalyse eenduidig niet tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Burundi te herleiden.
De vreemdeling heeft naar aanleiding van de taalanalyse een door Ndayiragije opgestelde contra-expertise van 9 oktober 2007 (hierna: de contra-expertise) overgelegd, waarvan de uitkomst is dat Ndayiragije er zeker van is dat de vreemdeling, zoals hij heeft gesteld, tot de spraakgemeenschap van Bujumbura, Burundi, behoort. Ter onderbouwing van die uitkomst heeft Ndayiragije gewezen op de vrij aanzienlijke kennis die de vreemdeling van het Kirundi heeft en op de aan het Kirundi ontleende woorden in het Swahili van de vreemdeling. Verder heeft Ndayiragije erop gewezen dat sprekers van het Swahili uit Burundi vaak de lettergreepstructuur verlengen door ga /ge suffixen toe te voegen en dat de vreemdeling in zijn Swahili van deze morfologische regel veelvuldig gebruik maakt. Daarnaast bevat het Swahili van de vreemdeling volgens Ndayiragije verschillende Franse leenwoorden die in het Swahili dialect van Burundi diepgeworteld zijn en heeft Ndayiragije in de spraak van de vreemdeling geen Engelse leenwoorden aangetroffen, wat een verband met Tanzania of een ander Engelssprekend land in de regio onwaarschijnlijk maakt.
Het BLT heeft op 13 november 2007 een reactie op de contra expertise gegeven. Volgens deze reactie, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, is Ndayiragije van een onjuiste aanname uitgegaan door zich op het standpunt te stellen dat de vreemdeling 'een beetje Kirundi' spreekt, nu uit zowel de taalanalyse als de contra-expertise volgt dat de vreemdeling geen actieve kennis van het Kirundi heeft, wat van iemand die in Burundi is geboren en getogen wel mag worden verwacht. Voorts heeft het BLT benadrukt dat de door Ndayiragije genoemde ga /ge suffixen niet specifiek tot het Swahili van Burundi zijn te herleiden en ook in andere delen van Afrika, waaronder (West )Tanzania, voorkomen. Het BLT heeft tot slot vermeld dat niet is uit te sluiten dat de vreemdeling enkele woorden uit het Frans en Kirundi in zijn Swahili mengt om voor Burundees te kunnen doorgaan. Het BLT heeft het standpunt dat de vreemdeling eenduidig niet uit Burundi afkomstig is daarom gehandhaafd.
Bij brief van 4 februari 2008 heeft Ndayiragije op voormelde reactie van het BLT gereageerd en is hij ingegaan op het gebruik van het Swahili door de vreemdeling en zijn kennis van het Kirundi, alsmede op de in voormelde reactie door het BLT gehanteerde argumentatie.
Bij brief van 19 maart 2008 heeft het BLT op voormelde reactie van Ndayiragije gereageerd en heeft het, onder verwijzing naar de taalanalyse, herhaald dat de vreemdeling niet die vorm van Swahili spreekt die moedertaalsprekers van het Swahili uit Buyenzi spreken en heeft het de conclusie dat de vreemdeling eenduidig niet tot de spraakgemeenschap van Burundi is te herleiden gehandhaafd.
2.1.2. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 3.114 van het Vreemdelingenbesluit 2000, zoals dit ten tijde van het nemen van het besluit van 27 november 2007 luidde, worden door een vreemdeling bij de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, in persoon alle gegevens verstrekt, waaronder begrepen de relevante documenten, op basis waarvan kan worden beoordeeld of een rechtsgrond voor verlening van de vergunning aanwezig is.
2.1.3. Uit de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2009 in zaak nr. 200901087/1/V1 (www.raadvanstate.nl) vloeit het volgende voort.
Indien bij de staatssecretaris twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst en als gevolg daarvan over diens gestelde identiteit en nationaliteit, kan hij, door een taalanalyse te laten verrichten, de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken.
De desbetreffende vreemdeling kan de bij de staatssecretaris gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen. Daartoe kan hij de opname van het ten behoeve van de taalanalyse gevoerde gesprek, door een deskundige laten beoordelen.
Indien de uitkomst van de contra-expertise de door de vreemdeling gestelde herkomst niet bevestigt, wordt – gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 – de gerezen twijfel in elk geval niet weggenomen.
2.1.4. In dit geval heeft de uitkomst van de contra-expertise de door de vreemdeling gestelde herkomst bevestigd, welke uitkomst aan die van de taalanalyse tegengesteld is. Verder hebben het BLT en Ndayiragije zich in voormelde reacties van 13 november 2007 en 4 februari 2008 over en weer gemotiveerd op het standpunt gesteld dat zij de uitkomst van de taalanalyse onderscheidenlijk de contra-expertise handhaven. Voor zover voormelde reactie van 19 maart 2008 niet slechts een verwijzing naar de taalanalyse inhoudt, heeft het BLT volstaan met een algemene beschouwing over het Swahili dat volgens hem in Burundi wordt gesproken, zonder een op de vreemdeling toegespitste argumentatie te geven, zodat deze reeds daarom niet kan afdoen aan hetgeen Ndayiragije in de contra-expertise en de reactie van 4 februari 2008 heeft uiteengezet.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de door de vreemdeling overgelegde contra expertise aan de uitkomst van de taalanalyse afbreuk doet. De staatssecretaris heeft het in het besluit van 27 november 2007 ingenomen standpunt dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig is onder verwijzing naar de taalanalyse derhalve ondeugdelijk gemotiveerd.
De grieven falen.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Schuurman
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2010
282-562.
Verzonden: 22 juni 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser