ECLI:NL:RVS:2010:BM9322

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903231/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • T.M.A. Claessens
  • J.J. Schuurman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake asielaanvraag en taalanalyse van vreemdeling uit Burundi

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, die op 6 april 2009 een asielaanvraag van een vreemdeling uit Burundi had goedgekeurd. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris afgewezen op 26 mei 2008. De staatssecretaris had twijfels over de herkomst en identiteit van de vreemdeling, wat leidde tot een taalanalyse uitgevoerd door het Bureau Land en Taal (BLT). De taalanalyse concludeerde dat de vreemdeling geen Kirundi sprak, de nationale taal van Burundi, en dat zijn Swahili en Kinyarwanda hem buiten Burundi plaatsten. De vreemdeling voerde echter een contra-expertise aan, opgesteld door prof. J. Ndayiragije, die stelde dat de vreemdeling wel degelijk tot de spraakgemeenschap van Bujumbura behoorde. De rechtbank oordeelde dat de contra-expertise afbreuk deed aan de taalanalyse, maar de staatssecretaris was van mening dat de rechtbank de argumenten van het BLT niet voldoende had meegewogen. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de vreemdeling de twijfels over zijn herkomst niet had weggenomen. De Raad verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.

Uitspraak

200903231/1/V3.
Datum uitspraak: 22 juni 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris), thans de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, (hierna: de rechtbank) van 6 april 2009 in zaak nr. 08/22647 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2008 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 april 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 6 mei 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, de door de vreemdeling overgelegde contra-expertise van 15 april 2008 (hierna: de contra-expertise), die prof. J. Ndayiragije (hierna: Ndayiragije) heeft opgesteld, en de aanvullende reactie van De Taalstudio van 18 september 2008 afbreuk doen aan de uitkomst van het, vanwege het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) tot stand gekomen, rapport taalanalyse van 29 juni 2007 (hierna: de taalanalyse) en dat de reactie van het BLT op de contra-expertise onvoldoende is om de twijfel aan de uitkomst van de taalanalyse, zoals die in de reactie van De Taalstudio is weergegeven, weg te nemen. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat het Swahili uit Buyenzi afwijkt van het Swahili zoals dat door tweede taal sprekers in Burundi en andere delen van het Grote Meren-gebied wordt gesproken en dat het BLT, omdat van het Buyenzi-Swahili geen taalkundige beschrijvingen bestaan, in maart 2008 spraakopnames in Buyenzi heeft gemaakt. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris niet onderkend dat hij aan de conclusies van het BLT terecht meer gewicht heeft toegekend dan aan de in de contra-expertise opgenomen conclusies.
2.1.1. De vreemdeling heeft gesteld in Bujumbura, Burundi, te zijn geboren en in de wijk Buyenzi te zijn opgegroeid.
In het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag van de vreemdeling heeft de staatssecretaris het BLT verzocht een taalanalyse uit te voeren. De uitkomst van de taalanalyse is dat, voor zover thans van belang, de vreemdeling Swahili en Kinyarwanda spreekt met een tongval die hem eenduidig buiten Burundi plaatst en dat hij geen Kirundi, de nationale taal van Burundi, spreekt. Aldus is hij volgens de taalanalyse eenduidig niet tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi te herleiden.
De vreemdeling heeft naar aanleiding van de taalanalyse de contra expertise overgelegd, die onder begeleiding van De Taalstudio tot stand is gekomen en waarvan de uitkomst is dat Ndayiragije er zeker van is dat de vreemdeling, zoals hij heeft gesteld, tot de spraakgemeenschap van Bujumbura, Burundi, behoort. Ter onderbouwing daarvan heeft Ndayiragije verwezen naar, voor zover thans van belang, de taalkundige kenmerken van het door de vreemdeling gesproken Swahili, diens prijzenswaardige kennis van het Kirundi als tweede taal en de taalkundige en niet-taalkundige fouten in de taalanalyse.
Het BLT heeft op 20 mei 2008 in een reactie op de contra expertise laten weten dat het het standpunt dat de vreemdeling eenduidig niet tot de spraakgemeenschap van Burundi is te herleiden handhaaft. Volgens het BLT mag, voor zover thans van belang, van de vreemdeling worden verwacht dat hij Swahili spreekt zoals dat in Buyenzi wordt gesproken, maar spreekt hij die vorm van Swahili, anders dan Ndayiragije in de contra-expertise heeft geconcludeerd, niet. Nu de vreemdeling, zoals het BLT in de reactie gemotiveerd heeft uiteengezet, het Swahili niet als eerste taal spreekt, kunnen de door Ndayiragije getrokken conclusies over het Kirundi van de vreemdeling, dat door het Swahili als eerste taal zou zijn beïnvloed, reeds daarom evenmin worden gevolgd.
In een nadere reactie van Ndayiragije van 18 augustus 2008, die De Taalstudio op 18 september 2008 heeft overgelegd, en een nadere reactie van het BLT van 16 februari 2009 zijn de eerder ingenomen standpunten nogmaals uiteengezet en toegelicht.
2.1.2. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 3.114, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 worden bij de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, door de desbetreffende vreemdeling in persoon alle gegevens verstrekt, waaronder begrepen de relevante documenten, op basis waarvan in samenwerking met hem kan worden beoordeeld of er een rechtsgrond voor verlening van de vergunning aanwezig is.
2.1.3. Uit de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2009 in zaak nr. 200901087/1/V1 (www.raadvanstate.nl) vloeit het volgende voort.
Indien bij de staatssecretaris twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst en als gevolg daarvan over diens gestelde identiteit en nationaliteit, kan hij, door een taalanalyse te laten verrichten, de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken.
De desbetreffende vreemdeling kan de bij de staatssecretaris gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen. Daartoe kan hij de opname van het ten behoeve van de taalanalyse gevoerde gesprek, door een deskundige laten beoordelen.
Indien de uitkomst van een contra-expertise de door de desbetreffende vreemdeling gestelde herkomst niet bevestigt, wordt – gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 – de gerezen twijfel in elk geval niet weggenomen.
2.1.4. De rechtbank heeft in de bestreden rechtsoverweging weliswaar gemotiveerd uiteengezet dat en waarom de contra-expertise aan de uitkomst van de taalanalyse afbreuk doet, maar deze overweging geeft er geen blijk van dat zij zich rekenschap heeft gegeven van de, ten opzichte van de taalanalyse, op de vreemdeling toegespitste en inzichtelijke argumentatie die het BLT in zijn reacties van 20 mei 2008 en 16 februari 2009 naar voren heeft gebracht en die een gemotiveerde weerspreking van de contra expertise onderscheidenlijk de reactie van Ndayiragije van 18 augustus 2008 inhouden. Bovendien heeft de vreemdeling tegen de reactie van het BLT van 16 februari 2009 geen reactie van Ndayiragije of een andere deskundige ingebracht. Dat de rechtbank het de vreemdeling niet heeft toegestaan om Ndayiragije op die reactie van het BLT te laten reageren, maakt dat niet anders, nu de vreemdeling tegen de desbetreffende overweging geen hoger beroep heeft ingesteld. Nu de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling de bij hem inzake diens herkomst gerezen twijfel niet heeft weggenomen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van de vreemdeling daarom ongeloofwaardig is.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de staatssecretaris overigens in de grief heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. Over het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 26 mei 2008 wordt overwogen dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over deze gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van nauwe verwevenheid tussen het oordeel over deze gronden dan wel onderdelen van voormeld besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze gronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil.
2.3. Het inleidende beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 6 april 2009 in zaak nr. 08/22647;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Schuurman
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2010
282-562.
Verzonden: 22 juni 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser