ECLI:NL:RVS:2010:BM9315

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806637/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discriminatieverbod en leges bij verblijfsvergunning voor vreemdelingen

In deze uitspraak van de Raad van State op 23 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM9315, staat de vreemdeling centraal die zich beklaagde over de hoogte van de leges voor de afgifte van haar verblijfsvergunning. De vreemdeling, van Zwitserse nationaliteit, stelde dat de leges die zij moest betalen hoger waren dan die voor burgers van de Unie, wat volgens haar in strijd was met het discriminatieverbod op grond van nationaliteit. De Raad van State oordeelde dat de vreemdeling ten onrechte vergeleken werd met burgers van de Unie, aangezien de aantekening 'EG langdurig ingezetene' enkel aan derdelanders kan worden toegekend. De Raad benadrukte dat de vreemdeling, hoewel zij gelijkgesteld moet worden met een burger van de Unie op basis van de Overeenkomst, ook als derdelander moet worden beschouwd voor de legesheffing. De staatssecretaris van Justitie had daarom terecht de leges geheven die voor derdelanders gelden. De Raad van State verklaarde het hoger beroep van de vreemdeling gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling bij de rechtbank gegrond. De Raad oordeelde dat de rechtsgevolgen van het besluit van de staatssecretaris in stand blijven, omdat de vreemdeling ook de mogelijkheid had om een verblijfsvergunning aan te vragen tegen de voor burgers van de Unie geldende leges. De uitspraak benadrukt de nuances in de toepassing van het discriminatieverbod en de legesheffing in het vreemdelingenrecht.

Uitspraak

200806637/1/V2.
Datum uitspraak: 23 juni 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 1 augustus 2008 in zaak nr. 08/4479 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) aan [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd verleend.
Bij besluit van 31 januari 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 augustus 2008, verzonden op 4 augustus 2008, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 28 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2009, waar de vreemdeling, in persoon, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te 's-Gravenhage, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling, van Zwitserse nationaliteit, heeft bij brief van 19 januari 2007 verzocht om toekenning van de status van langdurig ingezetene op grond van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (hierna: de richtlijn). Ten tijde van deze aanvraag was zij in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (hierna: de Overeenkomst), laatstelijk verlengd tot 9 februari 2008. De staatssecretaris heeft de brief van de vreemdeling van 19 januari 2007 aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met de aantekening "EG langdurig ingezetene" en deze vergunning bij besluit van 27 september 2007 verleend, met ingang van 22 januari 2007.
2.2. De vreemdeling klaagt in de enige grief onder meer dat de rechtbank ten onrechte is voorbij gegaan aan haar beroepsgrond dat in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de richtlijn is bepaald dat deze geldt onverminderd de gunstiger bepalingen van bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en derde landen, anderzijds. De Overeenkomst kent bepalingen die voor haar gunstiger zijn dan de bepalingen uit de richtlijn. Nederland heeft hiermee geen rekening gehouden bij de implementatie, waardoor de richtlijn onjuist is geïmplementeerd. Hierover heeft de rechtbank zich ten onrechte niet uitgelaten, aldus de vreemdeling.
2.2.1. De rechtbank heeft overwogen dat artikel 7 van de richtlijn, dat ziet op de verwerving van de status van langdurig ingezetene, onlosmakelijk is verbonden met artikel 8 van de richtlijn en dat de daarin bedoelde verblijfsvergunning het noodzakelijke uitvloeisel is van de verwerving van de in artikel 7 bedoelde status. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat hieruit volgt dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de richtlijn onjuist is geïmplementeerd. Aan het standpunt van de vreemdeling dat het voor haar gunstiger zou zijn om enkel de status van langdurig ingezetene te verkrijgen, kan dan ook worden voorbij gegaan, aldus de rechtbank.
2.2.2. De vreemdeling betoogt terecht dat de rechtbank, door aldus te overwegen, in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), niet is ingegaan op de hiervoor onder 2.2. weergegeven beroepsgrond. Reeds hierom slaagt de grief.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de vreemdeling voor het overige in de grief aanvoert, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling ten aanzien van het door de vreemdeling tegen het besluit van 31 januari 2008 ingestelde beroep als volgt.
2.4. Artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de richtlijn behoeft naar zijn aard geen implementatie in de nationale wetgeving. Bij de toepassing van de nationale wetgeving moet evenwel gewaarborgd zijn dat een vreemdeling de rechten die hij kan ontlenen aan gunstiger bepalingen van bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en derde landen, anderzijds, onverminderd kan inroepen.
2.5. De vreemdeling heeft in beroep in dit kader betoogd dat de staatssecretaris in het besluit van 31 januari 2008 ten onrechte niet gemotiveerd is ingegaan op haar betoog dat, nu zij voor de afgifte van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met de aantekening "EG langdurig ingezetene" een legesbedrag heeft moeten betalen dat hoger is dan het bedrag dat burgers van de Unie voor de afgifte van een verblijfsvergunning verschuldigd zijn, het discriminatieverbod op grond van nationaliteit is geschonden. Gelet op het bepaalde in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de richtlijn had de staatssecretaris kunnen verklaren dat haar verblijfsvergunning met de aantekening "EG-langdurig ingezetene" moet worden beschouwd als verblijfsvergunning op grond van de Overeenkomst, met als gevolg dat deze op grond van het in artikel 2 van de Overeenkomst neergelegde discriminatieverbod niet meer mag kosten dan een verblijfsvergunning voor burgers van de Unie, aldus de vreemdeling.
2.5.1. De staatssecretaris heeft zich in voormeld besluit niet uitgelaten over dit betoog van de vreemdeling. Het verzoek van de vreemdeling om restitutie dan wel reductie van de leges heeft hij afgewezen met de overweging dat de richtlijn geen verbod kent op het heffen van leges en dat in de nationale wetgeving artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) de grondslag vormt voor legesheffing. Hiermee is de staatssecretaris niet, althans niet afdoende, ingegaan op hetgeen de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, zodat het besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb een deugdelijke motivering ontbeert. De beroepsgrond slaagt.
2.6. Het beroep tegen het besluit van 31 januari 2008 is gegrond. Het besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.7. Uit een oogpunt van finale geschillenbeslechting zal evenwel worden nagegaan of aanleiding bestaat om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven.
2.7.1. Ingevolge artikel 1 van de richtlijn heeft deze ten doel:
a) de voorwaarden vast te stellen waaronder een lidstaat aan onderdanen van derde landen die legaal op zijn grondgebied verblijven, de status van langdurig ingezetene kan toekennen, of deze status kan intrekken, en te bepalen welke rechten aan deze status verbonden zijn, en
b) de voorwaarden vast te stellen waaronder onderdanen van derde landen aan wie door een lidstaat de status van langdurig ingezetene is toegekend, in andere lidstaten mogen verblijven.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, wordt onder "onderdaan van een derde land" verstaan een ieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, thans artikel 20, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, is de richtlijn van toepassing op onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, van dat artikel geldt de richtlijn onverminderd de gunstiger bepalingen van bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar Lidstaten, enerzijds, en derde landen, anderzijds.
Ingevolge artikel 1 van de Overeenkomst beoogt deze met betrekking tot onderdanen van de lidstaten van de Europese Gemeenschap en van Zwitserland het volgende:
a) het toekennen van het recht op toegang tot het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen en op het verblijf, de toegang tot een economische activiteit in loondienst, de vestiging als zelfstandige, alsmede op voortzetting van het verblijf op dit grondgebied;
b) het vergemakkelijken van de verlening van diensten op het grondgebied van overeenkomstsluitende partijen, met name het liberaliseren van de verlening van diensten van korte duur;
c) het toekennen van het recht op toegang tot en het verblijf op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen voor personen die in het ontvangende land geen economische activiteit uitoefenen;
d) het toekennen van dezelfde levensomstandigheden, arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden als die welke voor eigen onderdanen gelden.
Ingevolge artikel 2 van de Overeenkomst ondervinden onderdanen van een der overeenkomstsluitende partijen die legaal verblijven op het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij bij de toepassing van deze overeenkomst en overeenkomstig het bepaalde in de bijlagen I, II en III, geen discriminatie op grond van hun nationaliteit.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, onder 5?, van de Vw 2000 wordt in deze wet onder gemeenschapsonderdanen verstaan onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat, indien zij verblijven op grond van de op 21 juni 1999 te Luxemburg tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen.
2.7.2. De vreemdeling heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van strijd met het discriminatieverbod op grond van nationaliteit, omdat zij voor de afgifte van de aan haar verleende verblijfsvergunning een legesbedrag heeft moeten betalen dat hoger is dan het bedrag dat burgers van de Unie voor de afgifte van een verblijfsvergunning verschuldigd zijn.
De vreemdeling verliest daarbij uit het oog dat de aantekening "EG langdurig ingezetene" op grond van de werkingssfeer van de richtlijn slechts kan worden toegekend aan een derdelander, niet aan een burger van de Unie. Op grond van de Overeenkomst moet de vreemdeling worden gelijkgesteld met een burger van de Unie, niet met een derdelander waarvoor de richtlijn geldt. Dit neemt niet weg dat de vreemdeling ook derdelander is en als zodanig zich op de bepalingen van de richtlijn kan beroepen. Indien de vreemdeling verzoekt om de aantekening "EG-langdurig ingezetene" zal zij de daarvoor voor derdelanders vastgestelde leges dienen te betalen. Indien zij een verblijfsvergunning aanvraagt op grond van de Overeenkomst en op grond van het daarin neergelegde discriminatieverbod in aanmerking wil komen voor het voor burgers van de Unie geldende legesbedrag, zal zij niet in het kader van die aanvraag in aanmerking komen voor de status "EG langdurig ingezetene", die aan derdelanders kan worden verleend. Omdat de vreemdeling heeft verzocht om verlening van de status "EG langdurig ingezetene" heeft de staatssecretaris terecht de daarvoor geldende leges geheven.
Aangezien bij de implementatie van de richtlijn voor de vreemdeling als onderdaan van Zwitserland de mogelijkheid is blijven bestaan om een verblijfsvergunning te verkrijgen met toepassing van de voor burgers van de Unie geldende leges, kan niet worden gesteld dat hierdoor in strijd met het discriminatieverbod op grond van nationaliteit is gehandeld.
2.7.3. Gelet op het voorgaande zou de uitkomst van het geschil, in het geval de staatssecretaris met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw in de zaak zou voorzien, geen andere zijn en de toets aan het recht kunnen doorstaan. Daarom bestaat aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 31 januari 2008 in stand te laten.
2.8. De staatssecretaris, thans de minister van Justitie, dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 1 augustus 2008 in zaak nr. 08/4479;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 31 januari 2008, kenmerk 6620.00.6581;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de minister van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 15,00 (zegge: vijftien euro);
VII. gelast dat de minister van Justitie aan de vreemdeling het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 361,00 (zegge: driehonderdeenenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Bossmann
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010
314-549.
Verzonden: 23 juni 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser