ECLI:NL:RVS:2010:BM8855

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901544/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • G.N. Roes
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Noordsingel 3 vastgesteld door de raad van de gemeente Haaksbergen

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Noordsingel 3" dat op 17 december 2008 door de raad van de gemeente Haaksbergen is vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Haaksbergen, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellant betwist de rechtmatigheid van het plan, met name de aansluiting van de Noordsingel op de Enschedesestraat (N18) door middel van een T-splitsing met verkeersregelinstallatie, in plaats van een door hem gewenste rotonde. De appellant stelt dat de raad ten onrechte niet heeft gewacht op de definitieve tracébeslissing van de N18, die pas in 2011 verwacht werd. De raad verdedigt zijn keuze door te stellen dat de aanleg van de buitenste verkeersring rond Haaksbergen dringend noodzakelijk is en dat de vergunning voor een rotonde pas na de aanleg van de N18 kan worden verkregen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 mei 2010 ter zitting behandeld. De Afdeling oordeelt dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het bestemmingsplan vast te stellen, ondanks de bezwaren van de appellant. De Afdeling wijst erop dat de keuze voor een T-splitsing met een VRI niet leidt tot onveilige verkeerssituaties en dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de appellant. De appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de luchtkwaliteit of de geluidsbelasting in zijn woonomgeving onaanvaardbaar zal verslechteren door de uitvoering van het plan.

De conclusie van de Afdeling is dat het beroep van de appellant ongegrond is. De Raad van State verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 23 juni 2010.

Uitspraak

200901544/1/R3.
Datum uitspraak: 23 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]), wonend te Haaksbergen,
en
de raad van de gemeente Haaksbergen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2008 heeft de raad het bestemmingsplan "Noordsingel 3" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door ing. P.J. Hoomoedt, drs. S.B.W. Hammink en mr. P.A. Eysbach, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een aansluiting van de deels nog aan te leggen Noordsingel op de Enschedesestraat (N18). Door de aanleg van de Noordsingel en de aansluiting ervan op de Enschedesestraat wordt de buitenste verkeersring rond Haaksbergen voltooid.
Procedureel aspect
2.2. [appellant] voert aan dat het nummer van de verbeelding die ter inzage is gelegd bij het ontwerp, niet overeenkomt met het nummer dat in de planregels van het ontwerp is vermeld. Hieruit volgt volgens [appellant] dat een onjuiste verbeelding ter inzage heeft gelegen. De raad stelt zich op het standpunt dat de juiste verbeelding bij het ontwerp ter inzage heeft gelegen, ondanks de verkeerde nummering van die verbeelding. Naar het oordeel van de Afdeling komen weliswaar de nummering van de bij het ontwerp ter inzage gelegde verbeelding en de nummering van de verbeelding volgens de regels van het ontwerpplan niet overeen, maar dit betekent nog niet dat een onjuiste verbeelding ter inzage heeft gelegen. De Afdeling acht het aannemelijk dat de verbeelding die bij het ontwerp ter inzage heeft gelegen, de juiste is.
Materiële aspecten
2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan omdat het voorziet in de aansluiting van de Noordsingel op de Enschedesestraat door middel van een T-splitsing met een verkeersregelinstallatie (hierna: VRI) in plaats van een door hem gewenste rotonde. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening had de raad de besluitvorming over de wijze van aansluiting moeten uitstellen tot het moment dat duidelijkheid bestaat over het definitieve tracé van de N18, aldus [appellant]. Hij betoogt dat pas op dat moment een keuze kan worden gemaakt tussen de aansluiting in de vorm van een T-splitsing met een VRI of in de vorm van een rotonde. Volgens [appellant] is de keuze van de raad voor een T-splitsing met een VRI enkel ingegeven door de omstandigheid dat Rijkswaterstaat alleen toestemming wil verlenen voor een rotonde als de aanleg van de N18 gereed is. Hiermee gaat de raad eraan voorbij dat uit onderzoek blijkt dat een rotonde verkeersveiliger en gunstiger voor het woon- en leefklimaat is dan een T-splitsing met een VRI. [appellant] wijst erop dat de minister van Verkeer en Waterstaat begin 2009 zijn standpunt over het tracé van de N18 bekend zal maken.
2.3.1. De raad voert aan dat voor de aansluiting van de Noordsingel op de Enschedesestraat een vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken van de minister van Verkeer en Waterstaat nodig is. Volgens de raad heeft Rijkswaterstaat te kennen gegeven dat deze vergunning alleen wordt verleend als de aansluiting wordt uitgevoerd door een T-splitsing met een VRI. Pas als de aanleg van het nieuwe tracé van de N18 is gerealiseerd en in gebruik is genomen, kan volgens Rijkswaterstaat worden ingestemd met een aansluiting door middel van een rotonde. De raad verwacht dat de aanleg van het nieuwe tracé van de N18 niet eerder dan maart 2011 zal aanvangen en dat het tracé pas in oktober 2016 in gebruik zal worden genomen. Volgens de raad kan hier niet op worden gewacht. De raad wijst erop dat het bestaande wegennet niet toereikend is voor het huidige verkeer, zodat het van belang is op korte termijn de buitenste verkeersring rond Haaksbergen te voltooien. De raad heeft daarom vooruitlopend op de besluitvorming over het nieuwe tracé van de N18 ervoor gekozen om de aansluiting van de Noordsingel op de Enschedesestraat door middel van een T-splitsing met een VRI uit te voeren.
2.3.2. De Afdeling acht de keuze van de raad om vooruitlopend op het gereedkomen en ingebruiknemen van het nieuwe tracé van de N18 het onderhavige plan vast te stellen om een spoedige voltooiing van de buitenste verkeersring rond Haaksbergen mogelijk te maken, niet onredelijk. De voltooiing van de buitenste verkeersring op korte termijn is noodzakelijk om de problemen op het bestaande wegennet te verminderen. De voltooiing van de buitenste verkeersring van Haaksbergen is echter niet op korte termijn mogelijk als de aansluiting met een rotonde wordt uitgevoerd, omdat de daarvoor benodigde vergunning ingevolge de Wet beheer rijkswaterstaatswerken niet vóór het gereedkomen en ingebruiknemen van het nieuwe tracé van de N18 zal worden verkregen. Hoewel uit het onderzoek "Aansluiting Noordsingel - Enschedesestraat (N18), kruispuntoplossing VRI of rotonde" volgt dat een rotonde de voorkeur verdient vanuit het oogpunt van de verkeersveiligheid en leefbaarheid van de omwonenden, heeft de raad in redelijkheid meer belang kunnen hechten aan een spoedige realisatie van de buitenste verkeersring van Haaksbergen dan aan het belang dat [appellant] heeft bij een zo gering mogelijke aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit het onderzoek niet volgt dat een T-splitsing met een VRI zal leiden tot verkeersonveilige situaties of voor wat betreft het verkeer onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse zal hebben.
2.4. Volgens [appellant] zal het uitzicht vanuit zijn woning aan de [locatie A] worden belemmerd door de benodigde geluidwerende voorziening en is lichtoverlast te verwachten van de straatverlichting die dichter bij zijn woning kan worden geplaatst. Ook leidt het plan, ondanks dat voldaan wordt aan de wettelijke grenswaarden, tot een verslechtering van de luchtkwaliteit door het optrekken en remmen van het verkeer en de kap van bomen, aldus [appellant].
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit onderzoeken naar de geluidsbelasting en de luchtkwaliteit volgt dat ter plaatse van de woning van [appellant] de daarvoor geldende wettelijke normen niet worden overschreden. Het oprichten van een geluidwerende voorziening is daarom niet noodzakelijk. Voorts brengt de raad naar voren dat de straatverlichting op een afstand van 55 m van de woning van [appellant] zal worden geplaatst.
2.4.2. Volgens het op 29 januari 2008 uitgebrachte rapport "Akoestisch onderzoek, aanleg van Noordsingel en aansluiting op N18 te Haaksbergen" dat is verricht door Oranjewoud, is geen sprake van een reconstructie van de Enschedesestraat als bedoeld in de Wet geluidhinder, zodat op grond van de Wet geluidhinder geen verplichting bestaat om een geluidwerende voorziening voor de woning van [appellant] te plaatsen. Volgens het rapport dient alleen een geluidswal te worden gerealiseerd parallel aan de Noordsingel ter plaatse van de [locatie B]. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor de vrees van [appellant] voor een belemmering van zijn uitzicht door een geluidwerende voorziening. Voorts zal volgens de rapportage "Luchtkwaliteit" van 17 december 2007 die is opgesteld door Oranjewoud, het wegverkeer ten gevolge van het plan niet leiden tot een overschrijding van de normen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de luchtkwaliteit desondanks dusdanig zal verslechteren dat de raad niet in redelijkheid het plan had mogen vaststellen. Vaststaat dat de straatverlichting in de huidige situatie op een afstand van ongeveer 60 m van de woning van [appellant] staat. Op grond van het onderhavige plan kan de straatverlichting op een kleinere afstand, te weten op circa 45 m, worden opgericht, met een op grond van de planregels maximale toegestane hoogte van 8 m. Dat deze verkleining van de afstand met circa 15 m ertoe zal leiden dat meer licht zijn woning in zal schijnen, valt niet uit te sluiten. De raad heeft deze mogelijke toename van lichthinder evenwel niet onevenredig hoeven achten. Overigens is gebleken dat de straatverlichting zal worden uitgevoerd als groene en zelfdimmende verlichting. In het door [appellant] gestelde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het onderhavige plan zal leiden tot een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
2.5. Voorts betoogt [appellant] dat ten onrechte een deel van de gronden die hij in eigendom heeft in het plan is opgenomen ten behoeve van de verbreding van de Enschedesestraat. Ook voert [appellant] aan dat het plan niet had mogen worden vastgesteld vanwege de onduidelijkheid over de ontsluiting van zijn perceel. Weliswaar liggen de gronden waarop de ontsluiting zal plaatsvinden niet in het plangebied, maar de raad had met deze ontsluitingsmogelijkheid rekening moeten houden bij de vaststelling van het plan.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het noodzakelijk is dat een deel van de gronden die [appellant] in eigendom heeft, wordt opgenomen in het plan. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de ontsluiting van het perceel van [appellant] in het plan is gewaarborgd.
2.5.2. Ten behoeve van de ontsluiting van de woning aan de [locatie C] en de ontsluiting van de woning van [appellant] aan de [locatie A] wordt een weg parallel aan de Enschedesestraat aangelegd, die aansluit op de Wittepalenweg. Om deze parallelweg ook voor in het bijzonder vuilniswagens bereikbaar te maken, dient de aansluiting van de parallelweg op de Wittepalenweg voldoende breed te zijn. Dit kan alleen worden gerealiseerd door een deel van de gronden van [appellant] in het plan te betrekken. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die met het verwezenlijken van de parallelweg worden gediend dan aan het belang dat [appellant] heeft bij het behoud van zijn in het plan betrokken gronden.
2.5.3. De ontsluiting van het perceel van [appellant] vindt plaats door middel van de parallelweg die wordt aangelegd naast de Enschedesestraat en die aansluit op de Wittepalenweg. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de ontsluiting van zijn perceel onvoldoende is verzekerd. Dat [appellant] in het kader van de grondverwerving heeft verzocht om zijn perceel op een alternatieve wijze te ontsluiten, namelijk aan de achterzijde, doet hier niet aan af.
2.6. Ook betoogt [appellant] dat het niet mogelijk is om uitvoering te geven aan de aanbevelingen die worden gedaan in de Natuurtoets. Het plan is daarom in strijd met de Flora- en faunawet.
2.6.1. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is, en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de effecten ervan op beschermde natuurwaarden. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Bestemmingsplan Noordsingel 3, Natuurtoets aanleg VRI" van augustus 2007. Volgens het rapport moet ten behoeve van vleermuizen speciale straatverlichting worden geplaatst. Voorts kan worden voorkomen dat broedende vogels zich in het plangebied vestigen door buiten het broedseizoen met de werkzaamheden te beginnen. Ook wordt hiermee verstoring van broedende vogels in een later stadium voorkomen. Daarnaast moet bij de uitvoering van werkzaamheden rekening worden gehouden met kwetsbare perioden van dieren, zoals winterslaap, voortplantingstijd en vogelbroedtijd. De conclusie van het onderzoek is dat zich op de planlocatie geen beschermde soorten bevinden die de voorgenomen realisatie van de aansluiting van de Noordsingel wezenlijk kunnen beïnvloeden. Gelet op deze conclusie heeft de raad niet in redelijkheid op voorhand hoeven inzien dat de Flora- en faunawet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. Wat betreft de maatregelen die in het rapport zijn opgenomen, heeft de raad verklaard dat hij deze maatregelen zal uitvoeren. [appellant] heeft zijn stelling dat het uitvoeren van deze maatregelen niet mogelijk is, niet aannemelijk gemaakt.
2.7. Tot slot richt [appellant] zich tegen de mogelijkheid die in artikel 3 van de planregels is opgenomen, om ontheffing te verlenen. Deze ontheffing maakt het volgens [appellant] mogelijk dat de geluidshinder nog meer zal toenemen.
2.7.1. Volgens de raad mag alleen gebruik worden gemaakt van de ontheffing als geen verslechtering van de geluidshinder optreedt.
2.7.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.4.1, aanhef en onder a, van de planregels wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, in ieder geval gerekend: het inrichten van de gronden in afwijking van de op de analoge verbeelding aangegeven dwarsprofielen. Ingevolge lid 3.5.1 van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.4.1 onder a en toestaan dat van het op de analoge verbeelding aangegeven dwarsprofiel wordt afgeweken: a. indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat; b. indien geen wezenlijke verslechtering van de geluidssituatie optreedt.
2.7.3. Naar het oordeel van de Afdeling is in evenweergegeven bepaling van artikel 3 voldoende gewaarborgd dat alleen gebruik mag worden gemaakt van de ontheffing als de geluidsbelasting niet wezenlijk zal toenemen. In hetgeen [appellant] betoogt, ziet de Afdeling geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad deze ontheffingsmogelijkheid niet in het plan had mogen opnemen.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010
177-618.