200905401/1/H1.
Datum uitspraak: 23 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Landgraaf,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 juni 2009 in zaak nr. 08/621, in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf.
Bij besluiten van 31 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf (hierna: het college) aan Bousberg Ontwikkeling b.v. (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van 88 woningen op het perceel Boomweg 10 te Landgraaf (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 maart 2008 heeft het college het door [appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant], bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2009 hoger beroep ingesteld. [appellant] heeft het hoger beroep aangevuld bij brief van 30 juli 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft een reactie ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2010, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Van de Schraaff, mr. M. Ouarani en ing. A. Meiboom, werkzaam bij de gemeente Landgraaf, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, en [directeuren].
2.1. [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd voor de bewoners van de voorziene woningen door de nabijgelegen manege van [appellant] en dat deze belemmerd zal worden in de bedrijfsvoering. Daartoe wordt naar voren gebracht dat in en nabij die nieuwe woningen overlast zal ontstaan door geur, stof en insecten vanuit de manege, en dat de paarden onrustiger zullen worden door toenemende activiteit ter plaatse, alsmede dat bezoekers de omgeving anders zullen ervaren.
2.1.1. De raad van de gemeente Landgraaf heeft op 14 februari 2008 een verordening als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) vastgesteld op grond waarvan de afstand tussen de manege en de dichtstbijzijnde bebouwing minimaal 50 meter dient te bedragen, in afwijking van de in de Wgv opgenomen afstand van 100 meter. Niet in geschil is dat wordt voldaan aan de in de verordening opgenomen afstand. In de uitspraak van 6 januari 2010 in zaak nr. 200807852/1/R2 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling ten aanzien van de toepassing van de Wgv geoordeeld dat ook indien de voor veehouderijen toepasselijke individuele norm niet wordt overschreden, er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Nu het hier gaat om paarden, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, heeft het college in dat kader mede kunnen verwijzen naar de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, waarin voor maneges in verband met het aspect geur een afstand van 50 meter en in verband met de aspecten geluid en stof een afstand van 30 meter tot woningen in een rustige woonwijk is aanbevolen. In de verordening is de manege van [appellant] expliciet vermeld, evenals de aan de vaststelling van de afstand van 50 meter voor de genoemde veehouderijen voor paarden ten grondslag liggende afwegingen. Voorts is op 3 februari 2009 aan [appellant] een milieuvergunning - welke inmiddels onherroepelijk is - verleend op grond waarvan het aantal paarden dat mag worden gehouden is verhoogd tot 32, mits het emissiepunt op een afstand van 50 meter tot de geplande woningen blijft. Aan de vergunning zijn voorschriften verbonden ter voorkoming van overlast. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat voor de in het bouwplan opgenomen woningen niet zal zijn voorzien in een goed woon- en leefklimaat. Ten aanzien van de bedrijfsvoering van [appellant] wordt in aanmerking genomen dat eerder op de gronden waarop thans het bouwplan is voorzien een camping was gesitueerd op 12,5 meter van de manege, waardoor de manege niet uitgebreid kon worden, hetgeen gelet op de afstand tot de in het bouwplan voorziene woningen wel mogelijk is. Dit blijkt tevens uit de verleende milieuvergunning. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de aanwezigheid van de woningen en het gebruik daarvan ten opzichte van de eerder bestaande situatie een zodanige invloed zal hebben op de exploitatie van de manege dat de vrijstelling en bouwvergunning niet hadden mogen worden verleend. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat de toename van het verkeer op de Boomweg ten opzichte van de bestaande situatie niet zodanig is dat dat onevenredig nadeel voor [appellant] tot gevolg heeft.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010