201002484/1/H2.
Datum uitspraak: 23 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 februari 2010 in zaak nrs. 09/3830 en 09/3831 in het geding tussen:
[appellant] en [wederpartij],
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij besluit van 31 augustus 2009 heeft het college aan de gemeente Utrecht vergunning verleend voor het vellen van vier populieren gesitueerd rondom het Vliegeniersmonument aan de C. van Maasdijkstraat te Utrecht.
Bij besluit van 18 december 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2010, verzonden op 19 februari 2010, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2010, waar [appellant], in persoon, en het college en de gemeente Utrecht, beide vertegenwoordigd door mr. G.N. Sloote, werkzaam bij de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 88, eerste lid, kan het college de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
a. natuur- en milieuwaarden;
b. landschappelijke waarden;
c. cultuurhistorische waarden;
d. waarden van stadsschoon;
e. waarden van recreatie en leefbaarheid;
f. de beeldbepalende waarde van de boom.
2.2. Het college heeft aan de verlening van de vergunning voor het vellen van de vier populieren ten grondslag gelegd dat restauratie van het Vliegeniersmonument noodzakelijk is en de bodemwortels van de populieren door opdrukking het metselwerk van het monument aantasten, zodat onderhoud alleen op duurzame wijze kan plaatsvinden indien de populieren worden geveld.
2.3. [appellant] betoogt dat de bomen wel degelijk een bijzondere waarde hebben die niet is meegenomen bij de beoordeling en dat uit het onderzoek van Wolter Kok Boomonderzoek blijkt dat de bomen een hogere levensverwachting hebben dan blijkt uit de door het college bij de beoordeling betrokken onderzoeken.
2.3.1. Indien zich waarden voordoen als bedoeld in artikel 88, eerste lid, van de APV, kan het college een vergunning weigeren, dan wel onder voorschriften verlenen. Daarbij komt het college een ruime beoordelingsvrijheid tot afweging van de verschillende belangen toe. Aan de orde is derhalve de vraag of het college in redelijkheid bij afweging van de bij het besluit betrokken belangen de vergunning heeft kunnen verlenen. Uitgangspunt daarbij is dat het college de aanvraag zoals deze is ingediend dient te toetsen aan de in artikel 88, eerste lid, van de APV bepaalde waarden. De door [appellant] aangedragen alternatieven zijn reeds in de fase voorafgaand aan het besluit op de aanvraag door het college bij de beoordeling betrokken.
Niet in geschil is dat het Vliegeniersmonument renovatie behoeft. Het college heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat een dergelijke renovatie slechts duurzaam kan worden uitgevoerd indien wordt voorkomen dat de wortels van de te vellen populieren de muren van het monument omhoog drukken. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op een rapport van het Ingenieursbureau Utrecht waarbij een aantal alternatieven is onderzocht en is geadviseerd om ofwel het kunstwerk geheel te slopen en opnieuw op een fundering op te metselen, of wel het kunstwerk te herstellen en een viertal nieuwe bomen op grotere afstand van het kunstwerk te plaatsen.
Voorts heeft het college bij de afweging van belangen kunnen betrekken dat de populieren, gelet op een te verwachten verhoogd risico op takbreuk, binnen nu en ongeveer vijftien jaar gekapt moeten worden. Het college heeft zich daarbij mogen baseren op rapporten van BTL Bomendienst B.V. en een senior boomtechnisch adviseur van de gemeente Utrecht waaruit dit blijkt. Het onderzoek van Wolter Kok leidt niet tot het oordeel dat het college deze onderzoeken niet aan haar besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Uit dat onderzoek blijkt niet dat rekening is gehouden met de stedelijke omgeving waarin de bomen staan. Voorts blijkt niet dat geen risico op takbreuk bestaat, zodat het college aan de conclusie van de door hem overgelegde onderzoeken heeft kunnen vasthouden.
Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij de, in verband met de restauratie van het monument, gemaakte afweging tussen het behoud van de bomen en het vellen daarvan onder herplant van bomen op grotere afstand van het monument, tot een andere uitkomst had moeten komen. Zoals het college ter zitting heeft bevestigd gaat het daarbij om een afstand die als evenwichtig kan worden beschouwd ten opzichte van het monument en andere nog verder weg geplaatste bomen. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010