ECLI:NL:RVS:2010:BM8817

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907162/1/T1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over vrijstelling en bouwvergunning voor hondenpension in strijd met bestemmingsplan

In deze tussenuitspraak van de Raad van State, gedateerd 23 juni 2010, wordt het hoger beroep van [appellant] behandeld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. Het geschil betreft de vrijstelling en bouwvergunning die op 13 mei 2008 door het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren zijn verleend voor het verbouwen van een woning ten behoeve van het oprichten van een hondenpension. Na bezwaar van [belanghebbende A], [belanghebbende B] en anderen, heeft het college op 4 december 2008 het eerdere besluit herroepen en de vergunning geweigerd. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen deze weigering ongegrond verklaard, waarop [appellant] in hoger beroep is gegaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 april 2010 behandeld. In de overwegingen wordt ingegaan op de vraag of de activiteit van het hondenpension in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdfunctie van de woning. De Afdeling concludeert dat de voorgenomen activiteiten niet als ondergeschikt kunnen worden beschouwd, gezien de omvang van de activiteiten en het gebruik van het perceel. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college niet bevoegd was om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen.

Daarnaast wordt het college opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak een gemotiveerd standpunt in te nemen over de mogelijkheid van vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De Afdeling benadrukt dat het college zijn standpunt moet motiveren, vooral omdat eerder al een vergunning op basis van de Wet milieubeheer was verleend. De uitspraak eindigt met de opdracht aan het college om het herstelde of vervangende besluit aan de Afdeling toe te zenden.

Uitspraak

200907162/1/T1/H1.
Datum uitspraak: 23 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 39, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 4 augustus 2009 in zaak nr. 09/99 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2008 heeft het college aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het verbouwen van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] ten behoeve van het oprichten van een hondenpension.
Bij besluit van 4 december 2008 heeft het college het door [belanghebbende A], [belanghebbende B] en 17 anderen daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 13 mei 2008 herroepen en de vrijstelling en bouwvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 4 augustus 2009, verzonden op op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2009, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende A] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.J.P. Schobben, advocaat te Heerlen, en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Scheepers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord [belanghebbende A], bijgestaan door J.T.F. van Berkel, en [belanghebbende B], bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 39, zesde lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: de WRvS), voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2.2. [appellant] heeft in het hoger beroepschrift aangegeven dat enkele eerdere processtukken als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
Op de daarin genoemde gronden is de rechtbank in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. [appellant] heeft in het hoger beroepschrift, behoudens hetgeen hierboven is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Echt" rust op het perceel de bestemming "Burgerwoningen". De vestiging van een hondenpension is in strijd met deze bestemming.
2.4. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen.
Ingevolge artikel 9.4., aanhef, gelezen in samenhang met artikel 9.4.9., van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in de planvoorschriften teneinde niet-agrarische nevenactiviteiten in de vorm van een dierenasiel of kennel of het anderszins houden van dieren toe te staan bij een burgerwoning.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 48 wordt in de voorschriften onder nevenactiviteit verstaan een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een activiteit die in ruimtelijk opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Volgens [appellant] heeft het college ten onrechte daarbij de buitenactiviteiten betrokken, nu de speelweide en de terrassen slechts gedurende een beperkt aantal uren voor het hondenpension worden gebruikt.
2.5.1. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nevenactiviteit is onder meer de omvang van de ruimtelijke gevolgen van belang. Voor de bepaling daarvan dient rekening te worden gehouden met het gebruik van zowel de bebouwing als het onbebouwde gedeelte van het perceel. In dit geval zal een aanzienlijk deel van het perceel en de bebouwing daarop, nodig zijn om de voorgenomen activiteiten te kunnen ontplooien. Indien vrijstelling wordt verleend mag, afgezien van beperkingen die voortvloeien uit andere regelgeving, het perceel zonder beperkingen in tijdsduur voor het hondenpension worden gebruikt. Dat van de speelweide niet voortdurend gebruik wordt gemaakt, is derhalve niet van belang voor het antwoord op de vraag of in ruimtelijk opzicht van duidelijke ondergeschiktheid moet worden gesproken. Gezien de omvang van de voorgenomen activiteiten kan niet worden staande gehouden dat deze in ruimtelijk opzicht duidelijk ondergeschikt zijn aan de ingevolge het bestemmingsplan ter plaatse toegestane hoofdfunctie "wonen". Aan de bedoelde voorwaarde is derhalve niet voldaan. Gelet hierop onderschrijft de Afdeling het oordeel van de rechtbank dat het college niet bevoegd was vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen krachtens artikel 9.4., aanhef, gelezen in samenhang met artikel 9.4.9., van de planvoorschriften, reeds omdat geen sprake is van een in ruimtelijk opzicht ondergeschikte activiteit. De overige door [appellant] in dit verband aangevoerde gronden behoeven derhalve geen bespreking. Het betoog faalt.
2.6. Het betoog van [appellant] dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, faalt, reeds omdat ter zitting is gebleken dat de gevallen in de omgeving van het perceel waarop [appellant] doelt, nevenactiviteiten betreffen bij agrarische bedrijven en niet bij burgerwoningen.
2.7. [appellant] betoogt dat het college niet heeft gemotiveerd waarom het niet tot een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO heeft besloten.
2.7.1. Het college heeft in het besluit van 4 december 2008 ten onrechte niet gemotiveerd waarom een vrijstelling van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 19 van de WRO niet mogelijk zou zijn. Het door het college in de hoorzitting van 27 augustus 2008 van de commissie bezwaarschriften geformuleerde standpunt dat het een vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO gezien de reikwijdte van de in het bestemmingsplan opgenomen vrijstellingsbepalingen uit planologisch oogpunt niet voorstaat, is daarvoor in dit geval onvoldoende.
In dit geval dient het college zijn standpunt over het al dan niet verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO nader te motiveren, nu het bij besluit van 13 mei 2008 vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend, waarbij het in de door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] ingediende zienswijzen geen aanleiding heeft gezien deze te weigeren. Hierbij wordt tevens in aanmerking genomen dat aan [appellant] een vergunning op grond van de Wet milieubeheer is verleend. Indien het college desondanks wegens de te verwachten hinder geen vrijstelling wil verlenen, is daarvoor eveneens een uitdrukkelijke daarop toegesneden motivering vereist.
Gezien het voormelde gebrek is het besluit van 4 december 2008 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De door [appellant] aangevoerde grond is in zoverre terecht voorgedragen en leidt tot de hieronder vermelde opdracht aan het college.
2.7.2. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 39, zesde lid, van de WRvS op te dragen het gebrek in het besluit op bezwaar te herstellen. Het college dient hiertoe met inachtneming van hetgeen de Afdeling hiervoor onder 2.7.1. heeft overwogen, uitdrukkelijk af te wegen of aanleiding wordt gezien vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen op grond van artikel 19 van de WRO. Derhalve dient het aan de motivering van het besluit van 4 december 2008 hieromtrent een gemotiveerd standpunt toe te voegen, dan wel in de plaats van dat besluit een ander besluit te nemen.
Gezien de tijd die met dergelijke besluitvorming gemoeid kan zijn, wordt daartoe een termijn gesteld van zestien weken na verzending van deze uitspraak.
2.8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren op om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- aan de motivering van het besluit van 4 december 2008 een gemotiveerd standpunt toe te voegen, waarin het tot uitdrukking brengt waarom het al dan niet aanleiding ziet vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen met toepassing van artikel 19 van de WRO, en, indien het bereid is vrijstelling te verlenen, in de plaats van dat besluit een ander besluit te nemen;
- het herstelde dan wel vervangende besluit aan de Afdeling toe te zenden.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010
17-619.