ECLI:NL:RVS:2010:BM8791

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907042/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor bedrijfswoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Assen, waarin het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn een bouwvergunning had verleend voor het bouwen van een bedrijfswoning op een perceel in het agrarisch gebied. Het college verleende op 11 maart 2008 de bouwvergunning, maar dit besluit werd door de rechtbank op 6 augustus 2009 vernietigd, omdat het in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Het college had het bezwaar van [appellant sub 2] ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het advies van de bezwarencommissie niet was gevolgd.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling oordeelde dat het college niet had aangetoond dat de bouw van de woning noodzakelijk was voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 2]. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, omdat er al een dienstwoning op een ander perceel was en het bestemmingsplan niet toestond dat er een tweede dienstwoning werd gebouwd. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college een nieuw besluit moest nemen, waarbij het rekening moest houden met de uitspraak van de Raad van State.

De Raad van State oordeelde verder dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het advies van de welstandscommissie was gevolgd, terwijl de bezwarencommissie had geadviseerd om de bouwvergunning te herroepen. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep van het college ongegrond was en dat het hoger beroep van [appellant sub 2] gegrond was. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant sub 2].

Uitspraak

200907042/1/H1.
Datum uitspraak: 23 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. Het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 6 augustus 2009 in zaak nr. 08/847 in het geding tussen:
[appellant sub 2],
en
het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 september 2008 heeft het college het door onder meer [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 11 maart 2008 in zoverre aangevuld en hersteld dat bouwvergunning wordt verleend voor het bouwen van een bedrijfswoning.
Bij uitspraak van 6 augustus 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 september 2008 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2009, hoger beroep ingesteld.
De gronden van de hoger beroepen zijn aangevuld bij brieven van 8 oktober 2009 en 13 oktober 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. Y. Meijer, werkzaam bij de gemeente en door ir. B.J. Smit, werkzaam bij de stichting Drents Plateau, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. W. Visser, zijn verschenen.
Na de zitting heeft het college op verzoek van de Afdeling de welstandsnota van 12 maart 2009 overgelegd.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een bedrijfswoning naast de aardappelschuur van [appellant sub 2]. Deze schuur en omliggende gronden maken deel uit van het akkerbouwbedrijf van [appellant sub 2]. De overige onderdelen van het bedrijf zijn samen met een dienstwoning aan [locatie 2] in de bebouwde kom van [plaats] gevestigd.
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij het college van burgemeester en wethouders van oordeel is dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
2.3. Ingevolge het bestemmingsplan "Borger Buitengebied" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden B" met als aanduiding "grondgebonden agrarisch bedrijf".
Ingevolge artikel 6, derde lid, onderdeel a, van de voorschriften van het bestemmingsplan is op deze gronden bebouwing toegestaan, mits deze wordt gegroepeerd binnen een aaneengesloten oppervlak van 1 ha en is per bedrijf ten hoogste één dienstwoning toegestaan, waarvan de goot-en bouwhoogte maximaal 3,5 meter respectievelijk 8 meter dan wel ten hoogste de bestaande goot-en bouwhoogte mag bedragen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder p, wordt onder bedrijfs-/dienstwoning verstaan: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder q, wordt onder agrarisch bedrijf verstaan: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van produkten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
2.4. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Hij stelt dat [appellant sub 2] elders al een dienstwoning heeft en dat het bestemmingsplan een tweede dienstwoning niet toestaat. Voorts voert hij aan dat het college onvoldoende heeft onderzocht of sprake is van een daadwerkelijke verplaatsing van het gehele bedrijf naar het perceel en of sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf op het perceel. Ten slotte voert hij aan dat niet wordt voldaan aan de eis dat de woning naast de aardappelschuur noodzakelijk is.
2.4.1. Op het perceel staat geen dienstwoning. Ter plaatse van de dienstwoning aan [locatie 2] geldt het bestemmingsplan "Buinen". Deze dienstwoning valt derhalve binnen een ander plangebied. Gelet op de in artikel 1, aanhef en onder p, van de voorschriften van het bestemmingsplan opgenomen definitie van dienstwoning, waarin een verbinding wordt gelegd met het perceel, dient de woning aan [locatie 2] voor de vraag of het bouwplan een eerste of tweede dienstwoning betreft buiten beschouwing te worden gelaten. Dit betekent dat het bouwplan een eerste dienstwoning betreft.
Het college hoefde met het oog op de vraag of op het perceel een volwaardig agrarisch bedrijf gevestigd zal zijn, geen nader onderzoek te doen naar de verplaatsing van bedrijfsonderdelen, omdat het bestemmingsplan niet de eis van volwaardigheid stelt.
Het college heeft aan zijn besluit van 4 september 2008 de resultaten van onderzoekbureau DLV Plant BV ten grondslag gelegd, waarbij is uitgegaan van een verplaatsing van het bedrijf van [appellant sub 2] naar het perceel. Daarbij is er evenwel aan voorbijgegaan dat de dienstwoning aan de [locatie 2] op korte afstand van het perceel is gelegen, dat het bedrijf al jaren als zodanig functioneert, en dat de verplaatsing van het bedrijf van [appellant sub 2] niet aannemelijk is gemaakt. Ter zitting is gebleken dat geen bouwaanvraag is ingediend voor het oprichten van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de overige bedrijfsonderdelen op het perceel. Op het perceel [locatie 2] rust een agrarische bestemming, en er is geen ontwerp-wijzigingsplan om deze bestemming te wijzigen in "Woondoeleinden" in procedure gebracht. De dienstwoning aan [locatie 2] staat niet te koop en van concrete plannen om deze woning te verkopen is evenmin gebleken. Gelet hierop is niet aannemelijk gemaakt dat een dienstwoning op het perceel noodzakelijk is. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
2.5. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het besluit van 4 september 2008 onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van het advies van de bezwarencommissie van 23 juni 2008 om het advies van de welstandscommissie niet te volgen.
Volgens het college is reeds in het welstandsadvies van 11 juni 2008 voldoende gemotiveerd dat het bouwplan voldoet aan het criterium van de welstandnota van de gemeente dat het gebouw een enkelvoudige bouwmassa moet hebben.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (ondermeer in de uitspraak van 6 mei 2009 in zaaknr.
200804977/1) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet of niet zonder meer aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derdebelanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derdebelanghebbende.
2.5.2. De bezwarencommissie heeft het college op 23 juni 2008 geadviseerd het besluit van 11 maart 2008 te herroepen. Het bouwplan is volgens haar in strijd is met redelijke eisen van welstand, omdat niet wordt voldaan aan het in de welstandsnota opgenomen criterium dat hoofdgebouwen een enkelvoudige bouwmassa moeten hebben. Gelet op de aard en omvang van de aanbouw maakt deze onderdeel uit van het hoofdgebouw en is sprake van een samengestelde bouwmassa, aldus de bezwarencommissie.
2.5.3. Aan het besluit op bezwaar heeft het college, in afwijking van het advies van de bezwarencommissie, de positieve adviezen van de welstandscommissie van 10 maart 2008 en 11 juni 2008 ten grondslag gelegd. Het college heeft daarbij opgemerkt dat de welstandsarchitecten de term "enkelvoudige bouwmassa" reeds sinds de vaststelling van de welstandsnota in 2004 op de volgende manier uitleggen: "De nokrichting moet evenwijdig zijn en het bouwplan heeft geen zijbeuk. Dit duidt op een enkelvoudige bouwmassa." De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college met enkel deze nadere opmerking onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het achter de positieve adviezen van de welstandscommissie blijft staan en dat het ten minste een nadere motivering van het advies van de welstandscommissie had moeten verlangen, temeer indien in aanmerking wordt genomen dat in de welstandsnota van 2009 een enkelvoudige bouwmassa is gedefinieerd als "een vierkante of rechthoekige plattegrond en waarvan de bouwmassa hierop is gebaseerd".
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep van het college is ongegrond en het hoger beroep van [appellant sub 2] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen door het college. Het college dient met in achtneming van deze uitspraak en de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze niet of tevergeefs is aangevochten, een nieuw besluit te nemen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover door het college aangevallen;
II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] gegrond;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 927,00 (zegge: negenhonderdzevenentwintig euro),
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010
270-564.