ECLI:NL:RVS:2010:BM8785

Raad van State

Datum uitspraak
15 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004178/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving milieuvergunning voor machineberging

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 juni 2010 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoekers] tegen het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal. De aanleiding voor het verzoek was een brief van het college van 31 maart 2010, waarin werd gereageerd op een eerder verzoek van [verzoekers] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot een machineberging op een perceel in [plaats].

De voorzitter heeft vastgesteld dat de brief van 31 maart 2010 moet worden opgevat als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat strekt tot afwijzing van het verzoek om handhaving. [Verzoekers] stelden dat de machineberging niet mocht worden opgericht, omdat de milieuvergunning voor dit gedeelte van rechtswege was vervallen. Het college betwistte dit en stelde dat de vergunning voor de machineberging van kracht was gebleven.

Tijdens de zitting op 31 mei 2010 hebben [verzoekers] en het college hun standpunten toegelicht. De voorzitter heeft overwogen dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat [verzoekers] geen concrete hinder ondervonden van de machineberging en het college had aangegeven dat de illegale situatie inmiddels was beëindigd. De voorzitter heeft uiteindelijk het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201004178/2/M2.
Datum uitspraak: 15 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 31 maart 2010 heeft het college gereageerd op een door [verzoekers] ingediend verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen.
Tegen deze brief hebben [verzoekers] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2010, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekers] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 mei 2010, waar [2 verzoekers], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.J.M. Hendriks, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij brief van 27 maart 2010 hebben [verzoekers] een verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen bij het college ingediend, met betrekking tot een inrichting op het perceel aan de [locatie] te [plaats]. In het verzoek wordt vermeld dat binnen de inrichting bouwwerkzaamheden plaatsvinden aan een machineberging, zonder dat de drijver van de inrichting over een voor die berging geldende milieuvergunning beschikt. Voorts wordt in de brief vermeld dat in de machineberging schapen worden gehouden zonder toereikende milieuvergunning.
2.1.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de in de brief van 31 maart 2010 vervatte reactie op het handhavingsverzoek geen besluit inhoudt, nu deze brief slechts informatief van aard is en daarom niet op rechtsgevolg is gericht.
2.1.2. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het tweede lid wordt onder beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Ingevolge het derde lid wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende.
2.1.3. De voorzitter stelt voorop dat tussen partijen geen verschil van mening bestaat dat de door [verzoekers] ingediende brief van 27 maart 2010 dient te worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb.
In de brief van 31 maart 2010 geeft het college als reactie daarop te kennen dat [verzoekers] reeds eerder een verzoek om handhaving hebben ingediend, welk verzoek bij besluit van 16 december 2009 is afgewezen. Zolang nog niet is beslist op het tegen dat besluit door [verzoekers] gemaakte bezwaar, is het blijkens het schrijven van 31 maart 2010 volgens het college niet zinvol een herhaald verzoek om handhaving in te dienen. In deze brief van het college staat verder vermeld dat de voor de inrichting geldende milieuvergunning de oprichting van een machineberging toelaat. Voorts heeft het college in het schrijven van 31 maart 2010 informatie verstrekt over de controle op het gebruik van de machineberging als schapenstal.
Gelet op de inhoud en strekking van het schrijven van het college van 31 maart 2010 moet dit naar het oordeel van de voorzitter worden opgevat als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, strekkende tot afwijzing van het verzoek om handhaving.
2.2. [verzoekers] voeren aan dat de machineberging niet mocht worden opgericht, nu de bij besluit van 22 september 2006 krachtens de Wet milieubeheer voor de inrichting verleende vergunning voor dit gedeelte van rechtswege is komen te vervallen, daar deze berging niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden is voltooid en in werking gebracht. Zij wijzen er voorts op dat in de machineberging schapen worden gehouden, hetgeen volgens hen niet is toegestaan op grond van de geldende milieuvergunning. Gelet daarop dient het college volgens [verzoekers] over te gaan tot handhaving.
2.2.1. Het college stelt zich blijkens het verhandelde ter zitting op het standpunt dat de milieuvergunning op 10 november 2009 van rechtswege is vervallen voor het gedeelte dat nog niet was opgericht. Volgens het college was de machineberging op dat moment reeds opgericht, zodat de vergunning ook voor de machineberging van kracht is gebleven en niet van rechtswege ten dele is vervallen. Het college acht zich daarom uitsluitend bevoegd om handhavend op te treden ten aanzien van het gebruik van de machineberging als schapenstal.
2.2.2. Ter zitting hebben [verzoekers] te kennen gegeven dat zij geen concrete hinder ondervinden van de aanwezigheid van de machineberging.
Gelet daarop is de voorzitter van oordeel dat bij afweging van de betrokken belangen en daargelaten de beantwoording van de rechtsvraag of de machineberging ten tijde van het vervallen van de vigerende milieuvergunning op 10 november 2009 ten dele was opgericht en in werking gebracht, geen aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen.
Voorts blijkt uit een brief van het college van 20 mei 2010 dat op 10 mei 2010 een controle op het gebruik van de machineberging heeft plaatsgevonden. Het college heeft hierbij geconstateerd dat de machineberging in strijd met de vigerende milieuvergunning wordt gebruikt voor het houden van schapen. Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat deze illegale situatie inmiddels is beëindigd. [verzoekers] hebben geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die de voorzitter aanleiding hebben gegeven uit te gaan van huidig gebruik van de machineberging anders dan is vergund. Gelet daarop bestaat naar het oordeel van de voorzitter evenmin aanleiding om tot schorsing van het bestreden besluit over te gaan.
2.3. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2010
407-648.