201001266/1/V3.
Datum uitspraak: 15 juni 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, (hierna: de rechtbank) van 8 januari 2010 in zaak nr. 09/26881 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
Bij besluit van 14 juli 2009 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 februari 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in de door de vreemdeling overgelegde nationaliteitsverklaring een aanknopingspunt is gelegen voor haar stelling dat zij afkomstig is uit de Democratische Republiek Congo (hierna: de DRC) en dat, nu dit een voldoende concreet aanknopingspunt is voor twijfel aan de juistheid van de uitkomst van het rapport taalanalyse van het Zweedse taalanalysebureau Skandinavisk Språkanalys AB van 27 september 2008 (hierna: de taalanalyse), de staatssecretaris ter motivering van het besluit van 14 juli 2009 niet kan volstaan met een verwijzing naar dat rapport. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de nationaliteitsverklaring, die niet is voorzien van een pasfoto, alleen betrekking heeft op de nationaliteit van de vreemdeling en niet kan dienen ter weerlegging van de in de taalanalyse getrokken conclusie inzake de gestelde herkomst van de vreemdeling.
2.1.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.1.2. In het besluit van 14 juli 2009, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste voornemen daartoe, heeft de staatssecretaris zich onder verwijzing naar de taalanalyse op het standpunt gesteld dat hij aan de verklaring van de vreemdeling dat zij uit de DRC afkomstig is geen geloof hecht en dat haar verklaringen omtrent de door haar gestelde problemen die zij aldaar zou hebben ondervonden mitsdien evenmin geloofwaardig worden geacht. Volgens de taalanalyse spreekt de vreemdeling een variant van het Swahili, die met zekerheid niet in de DRC wordt gesproken. Voorts vermeldt de taalanalyse dat de vreemdeling een variant van het Swahili spreekt, die met zekerheid in Tanzania wordt gesproken. Verder vermeldt de taalanalyse dat de vreemdeling heeft volstaan met het verschaffen van algemene informatie over de DRC en dat die informatie niet voldoende is voor een test van haar kennis over het gestelde land van herkomst en de cultuur aldaar.
De vreemdeling heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen contra-expertise laten opstellen.
2.1.3. Door de ambassade van de DRC te Brussel is op 18 november 2009 een op naam van de vreemdeling gestelde verklaring afgegeven, waarin is vermeld dat zij de Congolese nationaliteit bezit. Deze verklaring is niet voorzien van een pasfoto, dan wel andere identificerende elementen en kan daarom de uitkomst van de taalanalyse niet weerleggen. Ook wordt met die verklaring, die alleen betrekking heeft op de nationaliteit van de vreemdeling, de in de taalanalyse getrokken conclusie, dat de vreemdeling Swahili spreekt zoals dat gangbaar is in Tanzania, en niet zoals dat gangbaar is in de DRC, niet weerlegd. Nu op grond van de nationaliteitsverklaring niet kan worden vastgesteld dat de DRC ook het land van herkomst van de vreemdeling is, geeft die verklaring geen grond voor het oordeel dat aan de taalanalyse niet de betekenis kan worden gehecht die de staatssecretaris daaraan heeft toegekend. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de staatssecretaris door te verwijzen naar de taalanalyse het besluit van 14 juli 2009 heeft doen steunen op een ontoereikende motivering. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige daartegen is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 14 juli 2009 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.3. De vreemdeling heeft in beroep gesteld dat zij Fulero spreekt, dat deze taal wordt gesproken in de door haar gestelde woonplaats in de DRC en dat de staatssecretaris gehouden was tot nader onderzoek.
Nu de vreemdeling tijdens het eerste gehoor en het nader gehoor heeft verklaard dat zij Swahili spreekt, en zij tijdens het gesprek dat ten behoeve van de taalanalyse heeft plaatsgevonden, waarbij haar uitdrukkelijk te kennen is gegeven dat zij elke taal die zij beheerst dient te spreken, heeft verklaard dat zij Swahili, Kinyamulenge en Kivira spreekt, was de staatssecretaris niet gehouden tot nader onderzoek, als door de vreemdeling bedoeld. De beroepsgrond faalt.
2.4. De vreemdeling heeft voorts in beroep naar voren gebracht dat de door haar overgelegde geboorteakte haar verklaring over haar nationaliteit en identiteit onderbouwt.
De door de vreemdeling overgelegde geboorteakte is een kopie, welke geen pasfoto of andere identificerende elementen bevat en kan reeds daarom niet de uitkomst van de taalanalyse, zoals weergegeven in 2.1.2., weerleggen. Deze beroepsgrond faalt evenzeer.
2.5. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
2.6. Het inleidende beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 8 januari 2010 in zaak nr. 09/26881;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.K. van Leening, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Leening
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2010
513.
Verzonden: 15 juni 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,