ECLI:NL:RVS:2010:BM8434

Raad van State

Datum uitspraak
9 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000789/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake asielaanvraag van vreemdeling afkomstig uit Kandahar, Afghanistan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris van Justitie is afgewezen. De vreemdeling stelt dat hij bij terugkeer naar Kandahar, Afghanistan, een reëel risico loopt op ernstige schade als gevolg van het binnenlands gewapend conflict in die regio. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vreemdeling aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een binnenlands gewapend conflict in Kandahar, maar de staatssecretaris had in zijn besluit geen standpunt ingenomen over deze situatie.

De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris zich in zijn besluit op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor bescherming op basis van artikel 15 van de richtlijn, omdat de mate van willekeurig geweld in Afghanistan en specifiek in Kandahar niet zodanig hoog is dat er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat de vreemdeling bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond, terwijl het beroep van de staatssecretaris gegrond wordt verklaard. De Raad concludeert dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft geacht.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de veiligheidssituatie in het land van herkomst van de vreemdeling en de criteria die gelden voor het verlenen van internationale bescherming. De Raad van State bevestigt dat de staatssecretaris de situatie in Kandahar niet onterecht heeft beoordeeld en dat de vreemdeling geen aanspraak kan maken op de bescherming die in de richtlijn is beschreven.

Uitspraak

201000789/1/V2.
Datum uitspraak: 9 juni 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling),
2. de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris), appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, (hierna: de rechtbank) van 24 december 2009 in zaak nr. 09/16693 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2009 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 december 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 januari 2010, en de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 januari 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
Ten aanzien van het hoger beroep van de vreemdeling
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.2. Het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond.
Ten aanzien van het hoger beroep van de staatssecretaris
2.3. In de enige grief klaagt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu de vreemdeling zijn stelling dat in Kandahar, gelegen in Afghanistan, sprake is van een binnenlands gewapend conflict onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van maart 2009 (hierna: het ambtsbericht) voldoende aannemelijk heeft gemaakt en de staatssecretaris geen standpunt heeft ingenomen over de vraag of in Kandahar sprake is van een binnenlands gewapend conflict, het besluit terzake van artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de richtlijn) onvoldoende is gemotiveerd. Aldus heeft de rechtbank, volgens de staatssecretaris, miskend dat de vraag of zich in Kandahar ten tijde van de totstandkoming van het besluit een binnenlands gewapend conflict voordeed onbeantwoord kon blijven, omdat uit de toetsing die in dit besluit aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 is verricht, volgt dat de veiligheidssituatie in Kandahar niet als zodanig slecht is aangemerkt dat de vreemdeling aanspraak op de in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn beschreven bescherming kon ontlenen. Die motivering kon het standpunt, dat de vreemdeling geen aanspraak op deze bescherming kan ontlenen, reeds dragen, aldus de staatssecretaris. In dit kader wijst de staatssecretaris tevens op de beslissing van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 7 april 2009, nr. 45302/05 (Ali Ghulami tegen Frankrijk, www.echr.coe.int).
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 mei 2009 in zaak nr. 200702174/2/V2; www.raadvanstate.nl), kan uit punt 43 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 februari 2009, C-465/07, Elgafaji (www.curia.europa.eu), gelezen in samenhang met de punten 35 tot en met 40 van dat arrest, worden afgeleid dat artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de richtlijn, bescherming beoogt te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op de in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn bedoelde ernstige schade. Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 voorziet in de aldus vereiste bescherming, aangezien deze bepaling de grondslag biedt voor vergunningverlening in situaties die door artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden worden bestreken en laatstgenoemde bepaling - gezien de daaraan door het EHRM gegeven uitleg in het arrest van 17 juli 2008 (NA. tegen het Verenigd Koninkrijk, nr. 25904/07, JV 2008/329) - ook ziet op de uitzonderlijke situatie, beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn.
2.3.2. De vreemdeling heeft in beroep, onder verwijzing naar het ambtsbericht, betoogd dat de staatssecretaris niet heeft onderkend dat hij, indien hij moet terugkeren naar Kandahar, van waaruit hij afkomstig is, aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade, als beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn.
2.3.3. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 23 april 2009 op het standpunt gesteld dat de vreemdeling aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 geen aanspraak op bescherming kan ontlenen. Aan dit standpunt heeft hij, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat, daargelaten of sprake is van een internationaal of binnenlands gewapend conflict, de mate van willekeurig geweld in ogenschouw nemend, de vreemdeling op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade, als beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn. In reactie op hetgeen de vreemdeling in beroep heeft aangevoerd, heeft de staatssecretaris zich in het door hem bij de rechtbank ingediende verweerschrift op het standpunt gesteld dat uit het ambtsbericht niet kan worden afgeleid dat zich ten tijde van belang in Afghanistan in het algemeen en in de provincie Kandahar in het bijzonder de uitzonderlijke situatie, beschreven in voormelde bepaling, voordeed.
2.3.4. In het ambtsbericht is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
"Hoewel niet gesproken kan worden van samenhangende militaire operaties jegens de strijdkrachten van de autoriteiten van het land, maar van een opstand, kan in zijn algemeenheid gesteld worden dat volgens de criteria van de Raad van State in het zuiden, het zuidwesten en zuidoosten van Afghanistan sprake is van een binnenlands gewapend conflict."
(...)
"Zuid-Afghanistan: Kandahar, Helmand, Zabul, Uruzgan
Het zuiden van Afghanistan heeft in de verslagperiode in sterke mate te maken gehad met gevechten en veiligheidsincidenten, waarbij OMF trachtten het bestuur van deelgebieden over te nemen. De veiligheidssituatie blijft er kwetsbaar. OMF controleerden gedurende de verslagperiode grote delen van Zuid Afghanistan. In de zuidelijke provincies Helmand, Uruzgan en Zabul kunnen autoriteiten zich alleen verplaatsen onder zware beveiligingsmaatregelen. Er is sprake van infiltratie van buitenlandse (niet Afghaanse) strijders via Pakistan. Door de gevechten in het zuiden zijn veel Afghanen op de vlucht geslagen. De gehele provincies Kandahar, Helmand, Zabul en Uruzgan golden gedurende de verslagperiode als onveilig volgens UNHCR.
Kandahar
De situatie in Kandahar is het afgelopen jaar verslechterd. Het aantal ontvoeringen nam toe, alsmede het aantal moordaanslagen. Meestal betrof het afrekeningen in het criminele circuit. De politie is alleen in de stad zelf aanwezig en vertoont zich nauwelijks buiten de stad. Dat de situatie vooral in het zuiden verslechterd is tijdens de verslagperiode, blijkt onder meer uit het feit dat de overheid bepaalde landelijke gebieden nauwelijks kan controleren. In het begin van de verslagperiode zouden de autoriteiten slechts controle hebben over 5 districten van de provincie Kandahar. internationale hulpverleners hebben zich vrijwel allemaal teruggetrokken uit Kandahar. In de provincie Kandahar wordt veel gevochten tussen OMF en ISAF militairen. Bij een zelfmoordaanslag op een markt in het district Arghandab, nabij Kandahar, kwamen op 17 februari 2008 tachtig mensen, onder wie 13 politieagenten, om het leven. De aanslag leek gericht op de districtbevelhebber Abdul Hakim Jan, die tot de slachtoffers behoorde. De dag erop reed een zelfmoordterrorist in het grensstadje Spin Boldak in op een ISAF konvooi, waarbij 63 mensen om het leven kwamen, waaronder 3 ISAF militairen. Op 13 juni 2008 slaagde een grote groep Talibanstrijders er in om alle 1100 gevangenen die in de Sarposa gevangenis in Kandahar zaten opgesloten, te bevrijden. Ten minste 400 van de bevrijde gevangenen zouden Talibanstrijders zijn. Aangenomen kan worden dat de meesten van hen de wapens direct weer hebben opgenomen, hetgeen de veiligheidssituatie in de provincie Kandahar verder destabiliseerde. Enkele dagen na de uitbraak bezetten Talibanstrijders, waaronder veel bevrijde gevangenen, dorpen in het district Arghandab, die zij echter na zware gevechten met Afghaanse en internationale troepen weer moesten prijsgeven.
Doordat ISAF troepen de druk op Taliban in Helmand steeds verder opvoeren, zouden Taliban in toenemende mate weer in Kandahar actief zijn. Kandahar en het nabijgelegen district Arghandab waren gedurende de verslagperiode het epicentrum van de gevechten tussen Taliban en troepen van ANA en ISAF. In het district Ghorak werden de autoriteiten belegerd door OMF."
2.3.5. Dat volgens de rechtbank de vreemdeling met de verwijzing naar het ambtsbericht aannemelijk heeft gemaakt dat in Kandahar sprake is van een binnenlands gewapend conflict en dat de staatssecretaris geen standpunt heeft ingenomen over de vraag of in Kandahar sprake is van een zodanig conflict, laat onverlet dat de staatssecretaris zich in het besluit van 23 april 2009, zoals nader toegelicht in het door hem bij de rechtbank ingediende verweerschrift, op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in aanmerking komt voor de in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn beschreven bescherming, omdat de mate van willekeurig geweld in Afghanistan in het algemeen en in de provincie Kandahar in het bijzonder niet zodanig hoog werd geacht dat zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat een burger, louter door zijn aanwezigheid aldaar, ten tijde van de totstandkoming van dit besluit een reëel risico liep op de in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn beschreven ernstige schade. Hoewel uit het ambtsbericht naar voren komt dat de veiligheidssituatie in de provincie Kandahar is verslechterd en daar veel wordt gevochten, kan daaruit niet worden afgeleid dat de mate van willekeurig geweld in die provincie dermate hoog was dat zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat een burger, louter door zijn aanwezigheid aldaar, op dat moment een reëel risico liep op de in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn beschreven ernstige schade, zodat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien het standpunt van de staatssecretaris terzake van die bepaling onvoldoende gemotiveerd te achten. De grief slaagt.
2.4. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond.
De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene, het beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 24 december 2009 in zaak nr. 09/16693;
IV. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Loo
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010
418.
Verzonden: 9 juni 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser