200908559/1/V2.
Datum uitspraak: 14 juni 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, (hierna: de rechtbank) van 6 oktober 2009 in zaak nr. 09/10040 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris).
Bij besluit van 24 februari 2009 heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) (hierna: de Regeling) ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 oktober 2009, verzonden op 9 oktober 2009, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 6 november 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Hetgeen als grieven 1 tot en met 11 is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.2. In de grieven 12 en 13, gelezen in hun onderlinge samenhang en samengevat weergegeven, klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 24 februari 2009 in stand heeft gelaten, omdat zij daarbij voorbij is gegaan aan het door hem in beroep overgelegde bericht van de KLM.
2.2.1. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 24 februari 2009 op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een aanbod op grond van de Regeling, omdat hij niet heeft voldaan aan het vereiste van ononderbroken verblijf. Daartoe heeft de staatssecretaris in aanmerking genomen dat uit het bericht van verwijdering van de Koninklijke Marechaussee (Model M-100) van 28 januari 2005 en de door de vreemdeling op 27 januari 2005 ondertekende verklaring blijkt dat hij door tussenkomst van de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: de IOM) is teruggekeerd naar zijn land van herkomst.
2.2.2. De rechtbank heeft het bij haar bestreden besluit vernietigd, omdat de staatssecretaris daarin niet gemotiveerd is ingegaan op de door de vreemdeling in bezwaar overgelegde getuigenverklaringen. Het in beroep overgelegde bericht van de KLM heeft de rechtbank niet betrokken bij haar beslissing om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 24 februari 2009 in stand te laten, omdat de staatssecretaris dat bericht in bezwaar niet bij zijn beoordeling heeft kunnen betrekken, zodat het ook niet bij de beoordeling van het beroep kon worden betrokken.
2.2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 augustus 2003 in zaak nr. 200303780/1; AB 2003, 454) heeft bij toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de beoordeling van het beroep reeds plaatsgevonden en dient de rechter bij aanwending van de bevoegdheid tot in stand laten van de rechtsgevolgen uit te gaan van de feiten of omstandigheden op het moment van de uitspraak en het dan geldende recht.
2.2.4. De rechtbank heeft, nadat zij het besluit van 24 februari 2009 heeft vernietigd, de verklaring van de KLM ten onrechte niet betrokken bij haar beoordeling of de rechtsgevolgen van dat besluit in stand dienen te worden gelaten. De klacht is dan ook terecht voorgedragen, maar leidt, gelet op het volgende, niet tot het daarmee beoogde doel.
2.3. De Afdeling heeft eerder overwogen (uitspraak van 6 april 2009 in zaak nr. 200803001/1; www.raadvanstate.nl) dat voor het in stand laten van de rechtsgevolgen niet vereist is dat nog slechts één beslissing mogelijk is. Uit voormelde uitspraak volgt voorts dat in een geval als het onderhavige, waarin een besluit is vernietigd omdat het onvoldoende is gemotiveerd, uit een oogpunt van proceseconomie er aanleiding kan zijn om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten indien het bestuursorgaan vasthoudt aan zijn besluit en alsnog onderzoek verricht en het besluit voldoende motiveert en de andere partijen zich daarover in voldoende mate hebben kunnen uitlaten. Daarbij is beslissend of de inhoud van het vernietigde besluit na het alsnog verrichte onderzoek en de kenbaar gemaakte motivering de rechterlijke toets kan doorstaan.
2.3.1. Uit de door de vreemdeling in beroep overgelegde verklaring van de KLM kan worden afgeleid dat de vreemdeling niet met de in de verklaring van de IOM genoemde vluchten is vertrokken. De staatssecretaris heeft in verweer in hoger beroep aangevoerd dat hij hangende de behandeling van het hoger beroep onderzoek heeft gedaan naar de door de vreemdeling overgelegde verklaring van de KLM. Uit dat onderzoek is gebleken dat de vreemdeling inderdaad niet met voormelde vluchten is vertrokken. Hij is echter wel op dezelfde dag, te weten op 27 januari 2005, met een andere vlucht naar zijn land van herkomst vertrokken, zodat kan worden vastgesteld dat in het besluit van 24 februari 2009 op goede gronden is geconcludeerd dat de vreemdeling op 27 januari 2005 per vliegtuig uit Nederland is vertrokken, aldus de staatssecretaris. Daarbij heeft de staatssecretaris de incheckgegevens overgelegd. De vreemdeling heeft hierop – hoewel dat op zijn weg had gelegen – niet gereageerd. Gelet hierop moet er van uit worden gegaan dat de vreemdeling op 27 januari 2005 is vertrokken naar zijn land van herkomst, waardoor hij niet voldoet aan de vereisten om in aanmerking te komen voor een aanbod volgens de Regeling.
2.3.2. De rechtbank heeft derhalve terecht, zij het op onjuiste gronden, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 24 februari 2009 in stand blijven.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Zwemstra
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2010
91-594.
Verzonden: 14 juni 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,