200906990/1/R1.
Datum uitspraak: 16 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Buurthuis Lissenvaart en Nimfkruidvaart, gevestigd te Zoetermeer,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 23 juni 2009 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Zoetermeer bij besluit van 8 december 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Seghwaert 2006".
Tegen dit besluit heeft de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 8 oktober 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2010, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door ing. H.L. de Lange, werkzaam bij de provincie Zuid-Holland, zijn verschenen.
Ter zitting is de raad, vertegenwoordigd door mr. B.A. Boelema, werkzaam bij de gemeente Zoetermeer, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. De vereniging heeft eerst ter zitting betoogd dat in een inventarisatie van inrichtingen in het plangebied waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is, twee inrichtingen ontbreken. Het aanvoeren van deze beroepsgrond in dit stadium van de procedure is, nu niet is gebleken dat dit niet eerder had gekund, in strijd met de goede procesorde. De Afdeling laat voormelde beroepsgrond daarom verder buiten beschouwing.
2.2.1. Hetgeen de vereniging overigens heeft aangevoerd omtrent een gebrekkige voorbereiding van het bestemmingsplan, hetgeen zou blijken uit een aantal wijzigingen van het ontwerpbestemmingsplan, is verder niet onderbouwd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit om die reden is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.3. De vereniging betoogt dat de kennisgeving in de Staatscourant van 27 juni 2008 onjuist is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat in de kennisgeving staat vermeld dat het ontwerpbestemmingsplan op enkele punten is gewijzigd ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan, terwijl volgens de vereniging het besluit inzake de vaststelling van het voorontwerpbestemmingsplan door overschrijding van de termijn van één jaar is komen te vervallen.
2.3.1. In dit betoog hoefde het college geen aanleiding te zien goedkeuring aan het bestemmingsplan te onthouden.
Het betoog van de vereniging faalt.
2.4. De vereniging betoogt dat op het deel van de Aziëweg dat niet binnen het plangebied valt geen regeling meer van toepassing is. Hierdoor wordt volgens de vereniging aan de bewoners van met name de Lissenvaart rechtsbescherming onthouden. Volgens de vereniging had dit gedeelte van de Aziëweg ook in dit bestemmingsplan moeten worden opgenomen.
2.4.1. De Afdeling overweegt dat op gronden die niet in het bestemmingsplan betrokken worden het daar van kracht zijnde bestemmingsplan blijft gelden. Dat in de plantoelichting is vermeld dat met het thans voorliggende bestemmingsplan alle daarin genoemde regelingen worden vervangen maakt dat niet anders, aangezien deze toelichting niet ziet op gronden die niet in het plangebied zijn betrokken. Overigens komt aan de plantoelichting geen bindende betekenis toe.
2.4.2. Gelet op de systematiek van de WRO komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
In hetgeen de vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de raad voornemens is om het gedeelte van de Aziëweg dat niet in het bestemmingsplan is betrokken op te nemen in het bestemmingsplan betreffende het Zorghart, omdat dit plandeel in verband met de voorgenomen ontsluiting van het Zorghart op de Aziëweg heringericht zal gaan worden. In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan waarin het desbetreffende gedeelte van de Aziëweg betrokken zal worden komt aan de belanghebbenden daarbij rechtsbescherming toe. Anders dan de vereniging kennelijk veronderstelt, is voor de beantwoording van de vraag of het verkeer op de Aziëweg gevolgen heeft voor de omgeving niet noodzakelijk dat deze weg in zijn geheel in het plangebied van het bestemmingsplan is opgenomen.
2.5. De vereniging betoogt dat ten onrechte geen metingen van de geluidsdruk, verkeersdruk of luchtkwaliteit over het gebied van de Aziëweg ter hoogte van de Lissenvaart zijn gedaan. De vereniging voert aan dat daarom niet gebleken kan zijn dat de woningen aan de Lissenvaart aan de normen voor bestaande woningbouw voldoen. Voorts betoogt de vereniging dat de wijzigingen in andere delen van het plangebied de verkeersdruk op de Aziëweg als toevoerweg voor deze gebieden zullen doen toenemen, zodat de wijzigingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt invloed hebben op de Aziëweg en ook daarom metingen hadden moeten plaatsvinden.
2.5.1. De raad voert aan dat in het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien die invloed hebben op de verkeersintensiteit op de Aziëweg en dat het bestemmingsplan niet voorziet in een reconstructie van de Aziëweg.
2.5.2. Ingevolge de Wet geluidhinder is bij de vaststelling van een bestemmingsplan slechts onderzoek vereist naar de geluidsbelasting van een bestaande weg indien het bestemmingsplan nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen mogelijk maakt of indien sprake is van een reconstructie van een bestaande weg. Het bestemmingsplan voorziet niet in een reconstructie van de Aziëweg ter hoogte van de Lissenvaart en de woningen aan de Lissenvaart en de Nimfkruidvaart zijn reeds bestaande woningen. Gelet hierop behoefde op grond van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek te worden verricht naar de geluidsbelasting van deze woningen. De vereniging heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de ontwikkelingen in het plangebied zullen leiden tot een uit een oogpunt van geluidsdruk relevante toename van het verkeer op de Aziëweg, zodat het college ook uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening voor een dergelijk akoestisch onderzoek geen aanleiding heeft behoeven te zien.
2.5.3. In het aan het plan ten grondslag liggende luchtkwaliteitonderzoek staat dat de totale verkeersproductie vanuit alle ontwikkelingen in het bestemmingsplan op de bestaande infrastructuur kan worden afgewikkeld zonder dat dit leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. In hetgeen de vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet van de juistheid van het rapport heeft mogen uitgaan. De Afdeling overweegt voorts dat uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 volgt dat bij de beoordeling of de grenswaarden in acht worden genomen gebruik wordt gemaakt van standaard rekenmethoden. Een verplichting de luchtkwaliteit ter plaatse van de Aziëweg te meten bestaat niet.
2.6. De vereniging betoogt dat de wijziging van de bestemming "Groenvoorziening" in de bestemming "Verkeer - Woonstraten en Verblijfsgebied" van het plandeel aan het noordelijke einde van de Nimfkruidvaart niet is gemotiveerd. De vereniging vreest dat het aanwezige groen door de nieuwe bestemming plaats zal moeten maken voor parkeerplaatsen.
2.6.1. De raad stelt dat deze beroepsgrond niet steunt op een door de vereniging naar voren gebrachte zienswijze, hoewel de vereniging wel in staat is geweest een zienswijze hiertegen naar voren te brengen. Voorts heeft de raad gesteld dat de wijziging van de bestemming in "Verkeer - Woonstraten en Verblijfsgebied" beoogt flexibiliteit te bieden in het geval van een herinrichting van dit plandeel.
2.6.2. Het verweer dat deze beroepsgrond niet steunt op een door de vereniging naar voren gebrachte zienswijze treft geen doel. De vereniging heeft in beroep het gehele bestemmingsplan bestreden. Nu het gehele bestemmingsplan is bestreden valt hieronder ook de wijziging van de bestemming naar "Verkeer - Woonstraten en Verblijfsgebied". Gelet hierop is het beroep in zoverre ontvankelijk.
2.6.3. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. De bestemming "Verkeer - Woonstraten en Verblijfsgebied" laat ingevolge artikel 14, eerste lid, onder j, van de planvoorschriften ook groenvoorzieningen toe. Gelet op de wens van de raad flexibiliteit te brengen in het bestemmingsplan ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen goedkeuring aan dit plandeel heeft kunnen verlenen.
2.7. De conclusie is dat hetgeen de vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010