ECLI:NL:RVS:2010:BM7759

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908935/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking gebruik pand voor bedrijfsmatig nachtverblijf door college van burgemeester en wethouders van Lisse

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het college van burgemeester en wethouders van Lisse appellanten heeft gelast het gebruik van een pand voor bedrijfsmatig nachtverblijf te beperken. Het college heeft op 16 juli 2008 besloten dat het gebruik van het pand op het perceel in Lisse voor het bieden van bedrijfsmatig nachtverblijf beperkt moet worden tot maximaal vier personen. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van het college om het bezwaar van appellanten tegen deze last ongegrond te verklaren. De rechtbank heeft op 7 oktober 2009 het beroep van appellanten tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellanten hoger beroep hebben ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 18 mei 2010. Appellanten betogen dat zij het pand niet in strijd met de Woningwet en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) hebben gebruikt, maar voor wonen. Het college heeft echter vastgesteld dat het pand wordt gebruikt voor tijdelijk onderdak aan mensen, zonder dat wordt voldaan aan de brandveiligheidsvoorschriften. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college op basis van de vastgestelde omstandigheden mocht concluderen dat het pand voor tijdelijk onderdak wordt gebruikt en dat appellanten het tegendeel niet aannemelijk hebben gemaakt.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college de last terecht heeft opgelegd. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat het college de last niet mocht opleggen, ook niet in het licht van een eerder bestuursdwangbesluit. Het hoger beroep van appellanten wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200908935/1/H1.
Datum uitspraak: 16 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1) [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats], en
2) [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 oktober 2009 in zaak nr. 08/8848 in het geding tussen:
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lisse.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lisse (hierna: het college) appellanten sub 1 (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 1]) gelast om het gebruik van het pand op het perceel [locatie] te Lisse (hierna: het perceel) voor het bieden van bedrijfsmatig nachtverblijf te beperken en beperkt te houden tot maximaal vier personen en voor het tijdelijk onder dak brengen van mensen te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 29 oktober 2008 heeft het college het door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 december 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant sub 1] en [appellante sub 2] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2010, waar [appellant sub 1] en [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. J. Hiemstra, advocaat te Delft, en het college, vertegenwoordigd door M.M. Hermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7b, tweede lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, aanhef en ten vierde, van de Woningwet, voor zover thans van belang, is het verboden een bouwwerk te gebruiken of te laten gebruiken, anders dan in overeenstemming met de op dat gebruik van toepassing zijnde voorschriften met betrekking tot de brandveiligheid.
Het Bouwbesluit 2003 bevat zulke voorschriften. In artikel 1.1, derde lid, is de logiesfunctie omschreven als: gebruik voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan mensen.
Ingevolge artikel 2:24, van de Algemeen Plaatselijke Verordening van de gemeente Lisse, zoals deze gold ten tijde van belang (hierna: de APV), is het verboden zonder vergunning van het college een inrichting op te richten.
Ingevolge artikel 2:23, voor zover thans van belang, wordt onder inrichting verstaan: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf wordt geboden.
2.2. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat zij het pand niet in strijd met de Woningwet en artikel 2:24 van de APV hebben gebruikt voor het bieden van tijdelijk onderdak aan mensen, maar voor wonen. Aan de brandveiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit 2003 voor logiesfunctie hoefde derhalve niet te worden voldaan en een exploitatievergunning was niet vereist. Voorts heeft zij miskend dat het niet aan hen was om aan te tonen dat de logiesfunctie niet van toepassing is, maar aan het college om aan te tonen dat dat wel zo was, aldus [appellant sub 1] en [appellante sub 2].
2.2.1. Het college heeft aan de last ten grondslag gelegd dat het pand, zonder dat wordt voldaan aan alle brandveiligheidsvoorschriften, wordt gebruikt voor tijdelijk onderdak aan mensen, nu geen schriftelijke huurcontracten bestaan, bij diverse waarnemingen ter plaatse wisselende aantallen ingerichte slaapplaatsen zijn aangetroffen, de gebruikers van het pand niet in de gemeentelijke basisadministratie staan ingeschreven, plekken van vaste gebruikers van het pand gedurende de vakantieperioden door plaatsvervangers worden ingenomen, de gebruikers over de verblijfsduur wisselende verklaringen hebben afgelegd en de vergoeding voor huisvesting met het loon wordt verrekend. Voorts heeft het de geringe hoeveelheid aanwezige persoonlijke eigendommen, de onpersoonlijke inrichting van de kamers, de met spullen gevulde koffers onder en naast het bed en de aanwezigheid van een sleutelkastje in aanmerking genomen.
2.2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het college op grond van deze door hem vastgestelde omstandigheden mocht concluderen dat het pand voor tijdelijk onderdak aan mensen werd gebruikt en [appellant sub 1] en [appellante sub 2] het tegendeel niet aannemelijk hebben gemaakt. Anders dan betoogd, heeft de rechtbank aldus geen bewijslast ten onrechte bij [appellant sub 1] en [appellante sub 2] gelegd. Het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het aan het college was om aan te tonen dat alle bewoners korter dan zes maanden in het pand verbleven, faalt evenzeer. De enkele gestelde omstandigheid dat een aantal personen langer dan zes maanden in het pand verbleven maakt, wat daar ook van zij, niet dat geen tijdelijk onderdak aan mensen wordt geboden. Dat maximaal vierentwintig mensen in het pand verbleven, zoals [appellant sub 1] en [appellante sub 2] stellen, doet dat evenmin. Deze eis vloeit niet voort uit het Bouwbesluit 2003. De eisen die ingevolge het Bouwbesluit 2003 gelden voor panden met logiesfunctie zien op het bevorderen van de brandveiligheid van panden die worden gebruikt door veel, wisselende aantallen, personen. Het betoog faalt.
Nu [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in hoger beroep verder hebben volstaan met een verwijzing naar het gestelde ten aanzien van de logiesfunctie ter onderbouwing van hun betoog dat geen vergunning, als bedoeld in de APV vereist was, kan dat betoog evenmin slagen.
2.3. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college de last niet mocht opleggen, omdat het een eerder bestuursdwangbesluit strekkende tot beëindiging van het gebruik van het pand in strijd met de bestemming "Woondoeleinden" van het bestemmingsplan heeft ingetrokken, omdat geen strijd met deze bestemming bestond.
2.3.1. De rechtbank heeft in het aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college de last niet mocht opleggen. De Algemene wet bestuursrecht, noch een andere rechtsregel, verzet zich ertegen dat ter zake van dezelfde feiten een nieuw - primair - handhavingsbesluit wordt genomen ter handhaving van een ander wettelijk voorschrift. Dat geen bestemmingsvoorschrift wordt overtreden, maakt - wat daar verder van zij - niet dat de woonfunctie uit het Bouwbesluit 2003 op het pand van toepassing is, zoals [appellant sub 1] en [appellante sub 2] kennelijk beogen te betogen. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010
414-642.