ECLI:NL:RVS:2010:BM7757

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908146/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor brandweerpost nabij Jan van Arkelweg te Achterveld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 september 2009, waarin het beroep van [appellant] tegen de bouwvergunning voor een brandweerpost nabij het perceel Jan van Arkelweg 44 te Achterveld ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Leusden had op 8 januari 2008 een bouwvergunning verleend onder vrijstelling van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid vrijstelling kon verlenen, ondanks de bezwaren van [appellant] over geluidshinder en schaduwwerking van het gebouw.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de enkele omstandigheid dat de brandweerpost soms met sirene zal uitrukken, niet voldoende is om te concluderen dat de bebouwing hinderlijk is voor de omgeving. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de brandweerpost een kleinschalig karakter heeft en dat de verkeersbewegingen beperkt zullen zijn. Ook de schaduwwerking van het gebouw is niet zodanig dat dit een belemmering vormt voor de realisatie van de brandweerpost.

Daarnaast heeft de Raad van State geoordeeld dat het college niet in redelijkheid de belangen van [appellant] boven het algemeen belang bij de brandweerpost heeft hoeven laten prevaleren. De rechtbank heeft terecht geen privaatrechtelijke belemmeringen aangenomen die aan de verlening van de vrijstelling in de weg staan. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

200908146/1/H1.
Datum uitspraak: 16 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats],
appellanten (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 september 2009 in zaak nr. 08/1571 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leusden (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2008 heeft het college aan de gemeente Leusden onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een brandweerpost nabij het perceel Jan van Arkelweg 44 te Achterveld.
Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en het besluit van 8 januari 2008 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 10 september 2009, verzonden op 14 september 2009, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.C.H. van de Sande-Van de Ven, en het college, vertegenwoordigd door R. Duinsbergen, F. van der Meer en P. van der Heijden, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" rust op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Agrarisch gebied" met de aanduiding "kernrandzone" ("A(k)"). Deze gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid en bescherming van het leefmilieu in de aangrenzende kern met overwegend woonbebouwing. Het bouwplan is hiermee in strijd. Om realisering ervan niettemin mogelijk te kunnen maken heeft het college daarvan krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend.
2.2. Ingevolge die bepaling kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen, onder welke omstandigheden vooraf een verklaring dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben is vereist.
2.3. Gedeputeerde staten van Utrecht hebben in de "Circulaire artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening" (hierna: de circulaire) geregeld, in welke categorieën van gevallen de vrijstelling verleend kan worden, zonder dat voorafgaand een verklaring van geen bezwaar is verleend.
In artikel 3.1.2, onder B, aanhef en onder d, van de circulaire staat dat dat kan voor het oprichten van gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van sport, maatschappelijke doeleinden, recreatie of cultuur, zoals een school- of kerkgebouw, een kleedgebouw, een jongerenhangplek met bijbehorende voorzieningen, dierenverblijf of standbeeld, mits deze bebouwing en het beoogde gebruik daarvan in relatie tot de omgeving niet hinderlijk van aard is.
In artikel 3.1.2, onder D, staat dat, om gebruik te mogen maken van de in de circulaire gegeven mogelijkheden, de projecten moeten voldoen aan de daar vermelde algemene vereisten. Eén daarvan is dat het gerealiseerde geen onevenredige hinder of belemmeringen veroorzaakt voor aangrenzende functies of bestemmingen.
Gedeputeerde staten hebben in een brief van 28 februari 2007 een nadere toelichting gegeven op onder meer voormeld artikel 3.1.2, onder B, aanhef en onder d. Vermeld is dat de beoordeling van de bedoelde effecten van de bebouwing op de omgeving aan de gemeenten is overgelaten.
2.4. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat dat artikel van de circulaire op het bouwplan van toepassing is.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO kon verlenen, omdat het gerealiseerde hinderlijk zal zijn voor de omgeving en artikel 3.1.2, onder B, aanhef en onder d, van de circulaire daarom niet op het bouwplan van toepassing is. Hij wijst in dat kader op de te verwachten geluidhinder als gevolg van verkeersbewegingen en het gebruik van sirenes, alsmede de schaduwwerking van het voorziene gebouw.
2.5.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht de enkele omstandigheid dat uit de brandweerpost soms met sirene zal worden uitgerukt en de afstand van de woning van [appellant] tot de post kleiner is dan de in de brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten "Bedrijven en Milieuzonering" geadviseerde afstand, onvoldoende geacht voor het oordeel dat de op te richten bebouwing hinderlijk voor de omgeving is, als bedoeld in artikel 3.1.2, onder B, aanhef en onder d, van de circulaire. Dat het gebouw schaduwwerking zal hebben, maakt het bouwplan dat evenmin. Elke bebouwing heeft dat en het bestemmingsplan biedt nu eenmaal bebouwingsmogelijkheden voor het perceel. De rechtbank heeft voorts terecht niet aangenomen dat de voorziene brandweerpost onevenredige geluidhinder voor de omgeving met zich zal brengen, nu deze een kleinschalig karakter zal hebben en de verkeersbewegingen, al dan niet met gebruik van een sirene, gelet daarop, beperkt zullen zijn. Daarbij zullen tegen geluidhinder ingevolge het Besluit Algemene Regels Inrichtingen Milieubeheer maatregelen moeten worden getroffen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat ter plaatse wekelijkse oefeningen zullen plaatsvinden.
2.6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen en dat de geluidhinder, schaduwwerking en inbreuk op zijn privacy die hij zal ervaren als gevolg van de realisering van het bouwplan onvoldoende zijn meegewogen in de belangenafweging. Verder heeft zij volgens hem miskend dat het college ten onrechte alternatieve locaties voor de brandweerpost niet bij de besluitvorming heeft betrokken. Voorts heeft zij miskend dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat, nu de locatie slechts kan worden bereikt via grond die niet in eigendom is bij de gemeente en geen erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van het gebruik van deze grond door de brandweer.
2.6.1. De rechtbank heeft terecht geen zodanige geluidoverlast voor [appellant], inbreuk op zijn privacy of tot schaduwwerking op zijn perceel, aannemelijk gemaakt geacht, dat geoordeeld moet worden dat het college in redelijkheid geen vrijstelling kon verlenen en het de belangen van [appellant] had dienen te laten prevaleren boven het algemeen belang bij een brandweerpost op de locatie. Zij heeft met juistheid overwogen dat het college daarbij het kleinschalige karakter van de brandweerpost, voor één brandweerauto en één personeelsbus, en, als gevolg daarvan, het slechts incidentele karakter van de geluidoverlast en de geringe bezetting van de brandweerpost, alsmede aan de uitkomsten van het bezonningsonderzoek van AMER Adviseurs B.V. van 28 maart 2008, waaruit blijkt van een slechts beperkte schaduwwerking van het voorziene gebouw op het perceel van [appellant] in aanmerking mocht nemen.
Het college diende voorts te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling aan het project, zoals daarvoor bouwvergunning was aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [appellant] heeft zodanige alternatieven niet gesteld.
De rechtbank heeft voorts terecht ten tijde van het besluit van 22 april 2008 geen privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter die aan het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan in de weg staat aangenomen. Overigens heeft het college ter zitting onweersproken gesteld dat, waar het perceel slechts via grond die niet in eigendom is bij de gemeente kan worden bereikt, de eigenaar van de grond toestemming heeft gegeven voor het gebruik ervan door de brandweer en een erfdienstbaarheid ten behoeve van dit gebruik zal worden gevestigd.
Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010
414-580.