ECLI:NL:RVS:2010:BM7753

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907723/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor onttrekking woning aan woonbestemming ten behoeve van horecadoeleinden in Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft vernietigd. Het college had op 28 april 2006 vergunning verleend aan [vergunninghouder] om een deel van een woning aan de [locatie] in Rotterdam te onttrekken aan de woonbestemming voor horecadoeleinden. Dit besluit leidde tot bezwaren van [appellant], [belanghebbende A], [belanghebbende B] en bewonersvereniging 2EMW. Na een reeks van besluiten en bezwaarprocedures, heeft de rechtbank op 26 augustus 2009 het beroep van [appellant] gegrond verklaard en de besluiten van 19 mei 2008 vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten.

[Appellant] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 10 mei 2010 behandeld. De rechtbank had overwogen dat de wijzigingen in het bouwplan niet van ondergeschikte aard waren en dat het college terecht had geweigerd om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen. De Afdeling bevestigt deze overwegingen en oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Cool". De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat de afwijkingen van het bestemmingsplan zo gering zijn dat het college in redelijkheid niet kon weigeren om de vergunningen te verlenen. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

200907723/1/H1.
Datum uitspraak: 16 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2009 in zaak nrs. 08/2562, 08/2564, 08/2566, 08/2568 en 08/2569 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2006 heeft het college aan [vergunninghouder] vergunning verleend om een deel van de woning op het adres [locatie] te Rotterdam (hierna: het pand) te onttrekken aan de woonbestemming ten behoeve van horecadoeleinden.
Tegen dit besluit hebben [appellant], [belanghebbende A] en [belanghebbende B], alsmede bewonersvereniging Eendrachtsweg-Eendrachtsplein-Mauritsweg-Westersingel (hierna: bewonersvereniging 2EMW) bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 oktober 2007 heeft het college aan [appellant] vergunning verleend voor het gedeeltelijk slopen van het pand.
Hiertegen hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 7 februari 2007 en 12 november 2007 heeft het college aan [appellant] achtereenvolgens vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van het pand en het gedeeltelijk veranderen van het gebruik ervan.
Tegen deze besluiten hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] en bewonersvereniging 2EMW, bezwaar gemaakt.
Bij onderscheiden besluiten van 19 mei 2008 heeft het college de gemaakte bezwaren gegrond verklaard, voormelde besluiten herroepen en alsnog geweigerd om de gevraagde onttrekkingvergunning, sloopvergunning, vrijstelling en bouwvergunning te verlenen.
Bij uitspraak van 26 augustus 2009, verzonden op 28 augustus 2009, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 19 mei 2008 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 november 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B], alsmede de bewonersvereniging 2EMW een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij brief van 27 april 2010 heeft het college nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.A. Bravenboer, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door mr. J. Vijlbrief-van der Schaft, advocaat te Rotterdam, en de bewonersvereniging 2EMW, vertegenwoordigd door [voorzitter], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in een interne verbouwing van het pand en de bouw van een aanbouw aan de achterzijde van het pand. De aanbouw met twee verdiepingen zal een hoogte hebben van 6,65 m, gerekend vanaf het aansluitend terrein, en een diepte van 2 m. Aan de achtergevel van de aanbouw zal een vluchttrap met een diepte van 90 cm worden bevestigd. Met deze verbouwing en uitbreiding van het pand wordt beoogd ter plaatse een café/restaurant te vestigen.
2.2. Niet in geschil is dat het gebruik van het pand als café annex restaurant in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Cool" (hierna: het bestemmingsplan), omdat slechts 20% van de gevellengte van het bouwblok mag worden ingenomen door functies vallende onder de bestemmingscategorieën "Horecabedrijven I en II" en dit percentage reeds is ingenomen. Voorts staat vast dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat een deel ervan is gesitueerd op gronden met de bestemming "Tuinen", waarop slechts in een tuin passende bouwwerken mogen worden gebouwd.
2.3. Het college heeft in bezwaar alsnog geweigerd krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen, omdat het bouwplan wat betreft de diepte en hoogte van de aanbouw niet past binnen het ontwerpbestemmingsplan "Cool" (hierna: ontwerpbestemmingsplan).
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de op 14 maart 2008 aangebrachte wijzigingen in het bouwplan niet van ondergeschikte aard zijn. Hij voert hiertoe aan dat de aanpassing uitsluitend ziet op het verplaatsen van de vluchttrap en derhalve een klein onderdeel van het bouwplan betreft waarvoor geen nieuwe bouwaanvraag hoeft te worden ingediend, zodat het college die in de heroverweging had moeten betrekken.
2.4.1. Blijkens de bouwtekeningen, die ter zitting door het college en [appellant] zijn toegelicht, zien de wijzigingen op het verplaatsen van de aan de achterzijde van de aanbouw voorziene vluchttrap en het verwijderen van een deur op de bel-etage uit de achtergevel. De vluchttrap zal door deze wijziging inpandig worden gerealiseerd waardoor de diepte van de aanbouw 2 m zal zijn. In aanmerking genomen de totale omvang van het bouwplan, de gewijzigde uiterlijke verschijningsvorm van de achtergevel van het pand en de ingrijpende effecten die de hiervoor omschreven aanpassingen van de bouw uit een oogpunt van brandveiligheid met zich kunnen brengen, kan de verplaatsing van de vluchttrap niet als een relatief geringe wijziging worden beschouwd. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de op 14 maart 2008 aangebrachte wijzigingen in het bouwplan niet van ondergeschikte aard zijn. Het betoog slaagt niet.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college heeft gehandeld in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht door het gehele vrijstellingsbesluit te herroepen en dientengevolge ook de bouwvergunning, sloopvergunning en de vergunning tot woningonttrekking. Hij voert daartoe aan dat het college het vrijstellingsbesluit had moeten herroepen voor zover daarbij vrijstelling was verleend voor het bouwen van de aanbouw en voor het overige in stand had moeten laten.
2.5.1. Dit betoog slaagt evenmin nu het besluit tot verlening van vrijstelling is verleend voor het bouwplan als geheel. Indien het besluit uitsluitend zou worden herroepen wat de aanbouw betreft, heeft dit feitelijk tot gevolg dat vrijstelling zou worden verleend voor een ander bouwplan dan waarvoor bouwvergunning is gevraagd.
2.6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Hij voert daartoe aan dat de aanbouw inclusief vluchttrap weliswaar een diepte heeft van 2,90 m, maar dat het vrijstellingsbesluit van 7 februari 2007 voor de aanbouw een maximale diepte van 2 m voorschrijft, zodat het vrijstellingsbesluit in zoverre in overeenstemming is met het ontwerpbestemmingsplan. Voorts voert [appellant] aan dat de hoogte van de aanbouw in overeenstemming is met het ontwerpbestemmingsplan, zoals dat op 23 juni 2009 gewijzigd is vastgesteld door het college. Bovendien is de afwijking in hoogte van de aanbouw, ten opzichte van de voor de wijziging in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen maximale hoogte, zo gering dat het college hierin geen beletsel had hoeven zien de vrijstelling te weigeren, aldus [appellant].
2.6.1. Ingevolge artikel 7, derde lid, onder a, van de planvoorschriften van het ontwerpbestemmingsplan, voor zover hier van belang, mag op de als "Tuin" aangewezen gronden niet worden gebouwd, behoudens aanbouwen aan de oorspronkelijke achtergevel van een gebouw, met dien verstande dat de hoogte niet meer bedraagt dan 25 cm boven de vloer van de eerste verdieping met een maximum van 4 m gemeten vanaf het aansluitend terrein en de diepte van een aanbouw aan de achtergevel niet meer bedraagt dan 2,5, m en daarbij een achtertuin resteert met een diepte van minimaal 5 m.
2.6.2. Niet in geschil is dat het bouwplan wat betreft de hoogte en diepte van de aanbouw met vluchttrap niet in overeenstemming is met de bebouwingsvoorschriften van het ten tijde van het besluit op bezwaar ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan, dat als ruimtelijke onderbouwing diende voor het bouwplan. De omstandigheid dat bij het besluit van 7 februari 2007 vrijstelling is verleend voor een maximale diepte van de aanbouw van 2 m, maakt dit niet anders.
De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de afwijkingen, in onderlinge samenhang bezien, ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zo gering zijn, dan wel dat een aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan die aan deze afwijkingen tegemoet zou komen zo zeer in de lijn der verwachtingen lag dat het college in deze afwijkingen in redelijkheid geen grond heeft kunnen zien zijn medewerking alsnog te weigeren. Weliswaar had het college ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar in overweging om het in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen voorschrift met betrekking tot de maximaal toegestane hoogte voor aanbouwen aan de achtergevel van een gebouw te wijzigen, waardoor de strijdigheid met het ontwerpbestemmingsplan op dit punt zou worden weggenomen, maar bezien naar de stand van zaken ten tijde van het besluit op bezwaar bestond onvoldoende zekerheid of de gemeenteraad van Rotterdam hiermee zou instemmen. Gelet hierop mocht het college zich baseren op het ontwerpbestemmingsplan zoals dat ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar voorlag. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Het betoog faalt.
2.7. Gelet op het vorenstaande slaagt het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college de sloopvergunning en de vergunning om een deel van het pand te onttrekken aan de woonbestemming niet mocht weigeren evenmin.
Ingevolge artikel 3.1.3 van de Huisvestingsverordening van de gemeente Rotterdam wordt de aanvraag om een onttrekkingvergunning afgewezen indien de toestemming tot gebruikswijziging is geweigerd. Nu het in bezwaar genomen besluit tot weigering om vrijstelling te verlenen in rechte stand houdt, heeft het college terecht alsnog geweigerd de vergunning tot woningonttrekking te verlenen. Dit betekent eveneens dat, bij gebreke van deze vergunning tot woningonttrekking, het college ingevolge artikel 8.1.6 van de Bouwverordening van de gemeente Rotterdam gehouden was de sloopvergunning te weigeren.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010
270-604.