ECLI:NL:RVS:2010:BM7747

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907059/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van gebruik pand voor seksinrichting in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om hoger beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 30 juli 2009 hun beroepen ongegrond verklaarde. De zaak betreft besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Zeist, die op 16 oktober 2007 aan de appellanten een last onder dwangsom oplegden om het gebruik van hun pand op het perceel [locatie 1] te beëindigen, omdat dit in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college verklaarde deze bezwaren ongegrond. De rechtbank bevestigde dit oordeel, waarna de appellanten hoger beroep instelden.

De Raad van State heeft de zaak op 18 mei 2010 behandeld. De appellanten betoogden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de parapluregeling op hun perceel van toepassing was en dat het bestemmingsplan niet in bijlage 1 van de parapluregeling was opgenomen. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de parapluregeling van toepassing was en dat er geen algeheel verbod op seksinrichtingen in de gemeente Zeist gold. De Raad concludeerde dat de lasten onder dwangsom terecht waren opgelegd, omdat het pand in strijd met de planvoorschriften werd gebruikt.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de overige gronden van de appellanten niet tot een ander oordeel leidden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 16 juni 2010.

Uitspraak

200907059/1/H1.
Datum uitspraak: 16 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 juli 2009 in zaken nrs. 08/1385 en 08/1384 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zeist.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 16 oktober 2007 heeft het college [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ieder onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van het pand op het perceel [locatie 1] anders dan winkel (begane grond) respectievelijk op de verdiepingen als woning binnen één week na verzending van die besluiten te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 25 maart 2008 heeft het college de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juli 2009, verzonden op 3 augustus 2009, heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2009, hoger beroep ingesteld. Zij hebben hun hoger beroepen aangevuld bij brieven van 9 oktober 2009.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2010, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, en [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. F.W. Verweij, advocaat te Amersfoort, en het college, vertegenwoordigd door F.W.J. Verheul, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Partiële herziening uitbreidingsplan Waterwingebied Zeist" rust op het perceel de bestemming "meergezinswoningen - 3 bouwlagen, winkels, bedrijven, kantoren e.d. verplicht".
Ingevolge artikel 1 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Parapluregeling verbod seksinrichtingen" (hierna: de planvoorschriften, onderscheidenlijk de parapluregeling) zijn de voorschriften van dit bestemmingsplan een aanvulling op de in bijlage 1 genoemde bestemmingsplannen, uitsluitend voor zover het betreft de toelaatbaarheid van:
- Seksinrichtingen;
- Raamprostitutie;
- Prostitutie aan huis in gestapelde woningen.
Voor het overige blijven de in de bijlage genoemde bestemmingsplannen onverminderd van toepassing.
Ingevolge artikel 2 wordt onder seksinrichting verstaan de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder A, voor zover thans van belang, worden de voorschriften van het bestemmingsplan "Waterwingebied Zeist" aangevuld met de bepaling dat de op de plankaart voor Meergezinshuizen klasse D aangewezen gronden zijn bestemd voor een seksinrichting, uitsluitend op de verdiepingen van het pand [locatie 2].
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder A, voor zover thans van belang, worden de voorschriften van de in bijlage 1 genoemde bestemmingsplannen aangevuld met de bepaling dat het verboden is de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor:
1. een seksinrichting;
2. raamprostitutie;
3. prostitutie als het gaat om de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in gestapelde woningen.
2.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het betrokken pand in strijd met artikel 5 van de planvoorschriften wordt gebruikt ten behoeve van een seksinrichting. Om dat gebruik te doen eindigen, heeft het college aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ieder een last onder dwangsom opgelegd.
2.3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de parapluregeling op het perceel van toepassing is. Daartoe voeren zij aan dat het bestemmingsplan "Partiële herziening uitbreidingsplan Waterwingebied Zeist", dat voor het perceel geldt, niet wordt genoemd in bijlage 1 van de parapluregeling.
2.3.1. In bijlage 1 van de parapluregeling wordt onder meer het bestemmingsplan "Waterwingebied Zeist" genoemd. Nu daarbij de datum van vaststelling en de datum van goedkeuring van het bestemmingsplan "Partiële herziening uitbreidingsplan Waterwingebied Zeist" worden vermeld, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat duidelijk is dat met het bestemmingsplan "Waterwingebied Zeist" het bestemmingsplan "Partiële herziening uitbreidingsplan Waterwingebied Zeist" wordt bedoeld. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de parapluregeling op het perceel van toepassing is.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de parapluregeling niet in strijd is met het in artikel 19, derde lid, van de Grondwet neergelegde recht op vrije keuze van arbeid. Daartoe voeren zij aan dat, anders dan de rechtbank met verwijzing naar artikel 4, eerste lid, aanhef en onder A, van de planvoorschriften heeft geoordeeld, ingevolge artikel 5 een algeheel verbod op seksinrichtingen geldt in de gemeente Zeist.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat een redelijke uitleg van de planvoorschriften meebrengt dat, gelet op het bepaalde in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder A, op de verdiepingen van het pand op het perceel [locatie 2] een seksinrichting is toegestaan, zodat, anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, in de gemeente Zeist geen algeheel verbod op seksinrichtingen geldt. Reeds hierom heeft de rechtbank in het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de parapluregeling in strijd is met het in artikel 19, derde lid, van de Grondwet neergelegde recht op vrije keuze van arbeid. In de omstandigheid dat artikel 5 van de planvoorschriften algemeen is geformuleerd en daarin niet wordt verwezen naar artikel 4, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor een ander oordeel, gelet op het in laatstgenoemd artikel duidelijk omschreven toepassingsgebied en de inhoudelijke samenhang tussen beide artikelen.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 2 van de planvoorschriften wegens strijd met artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) onverbindend is. Daartoe voeren zij aan dat ingevolge artikel 2, gelezen in verbinding met artikel 5, van de planvoorschriften niet alleen het bedrijfsmatig verrichten van seksuele handelingen is verboden, maar tevens het verrichten van dergelijke handelingen in een omvang alsof het bedrijfsmatig is. Hierdoor wordt een persoon beperkt in het aantal seksuele handelingen dat hij of zij privé mag verrichten. Dat is, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2], een ongerechtvaardigde inmenging in de uitoefening van het recht op respect voor het privéleven.
2.5.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.5.2. Gelet op het tweede lid van artikel 8 van het EVRM heeft het recht op respect voor het privéleven geen absoluut karakter. De enkele stelling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat toepassing van de parapluregeling leidt tot een inmenging in de uitoefening van dat recht, brengt derhalve, wat daar ook van zij, niet zonder meer mee dat deze in strijd is met artikel 8 van het EVRM. In dit geval doet de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gestelde inmenging zich evenwel niet voor. Uit de in de besluiten van het college weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat de lasten onder dwangsom zijn opgelegd, omdat het pand in strijd met artikel 5 van de parapluregeling wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig verrichten van seksuele handelingen. De lasten zijn uitsluitend gericht op beëindiging van die overtreding en niet op beëindiging van seksuele handelingen van andere aard. Reeds hierom heeft de rechtbank in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de parapluregeling wegens strijd met artikel 8 van het EVRM onverbindend is.
Het betoog faalt.
2.6. De overige gronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betreffen nagenoeg geheel een herhaling van hetgeen zij in beroep naar voren hebben gebracht. De rechtbank is daar gemotiveerd op ingegaan. Er bestaat geen grond voor de conclusie dat het door de rechtbank terzake gegeven oordeel onjuist is.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010
457.