ECLI:NL:RVS:2010:BM7438
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.G.J. Parkins de Vin
- T.M.A. Claessens
- E.K. van Leening
- H.H.C. Visser
- Rechtspraak.nl
Vreemdelingenbewaring en detentiegeschiktheid in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de vreemdeling, voorafgaand aan een mogelijke inbewaringstelling, verzocht om een onderzoek naar haar detentiegeschiktheid. Dit verzoek was onderbouwd met haar patiëntendossier, waarin haar medische situatie werd beschreven. Op de dag van de inbewaringstelling heeft de vreemdeling deze stukken opnieuw aan de minister overhandigd. De Raad van State oordeelt dat de minister in het kader van een zorgvuldige voorbereiding van het besluit van 29 maart 2010 had moeten reageren op het verzoek van de vreemdeling en deze informatie had moeten betrekken in zijn belangenafweging. Het niet doen van deze belangenafweging heeft geleid tot een onrechtmatige inbewaringstelling, in strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Raad van State heeft het hoger beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage vernietigd. De rechtbank had eerder het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, maar de Raad van State oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van de vreemdeling. De inbewaringstelling is onrechtmatig en de vreemdeling heeft recht op schadevergoeding. De Raad kent een vergoeding toe van € 2.825,00 aan de vreemdeling, te betalen door de Staat der Nederlanden, en veroordeelt de minister van Justitie tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 7 juni 2010.